ECLI:NL:CRVB:2017:3680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
16/75 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 5 december 2011 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medisch en arbeidskundig onderzoek besloten om de uitkering per 27 april 2014 te beëindigen, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn hartklachten onvoldoende zijn onderkend en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij betwist de geschiktheid van de aan hem voorgestelde functies, omdat hij regelmatig wegrakingen ervaart, wat een verhoogd risico met zich meebrengt. Het Uwv heeft verzocht om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante informatie van verschillende medische professionals heeft betrokken. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, zijn medisch passend voor appellant, en de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/75 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 november 2015, 14/5572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wiebes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2016, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wiebes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving vanaf 5 december 2011, met toepassing van een verkorte wachttijd op grond van artikel 39a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2014 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 april 2014 beëindigd op de grond dat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 februari 2014 is bij besluit 31 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 juli 2014 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat toereikend is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de ernst van zijn hartklachten onvoldoende is onderkend. Uit het feit dat de situatie cardiaal stabiel is kan niet worden afgeleid dat appellant nog benutbare mogelijkheden heeft. Appellant is van mening dat hij doorlopend volledig arbeidsongeschikt is als gevolg van zijn hartklachten. Voorts acht appellant de voor hem als passend geselecteerde functies niet geschikt, omdat er werkzaamheden met machines worden verricht. Omdat appellant regelmatig wegrakingen heeft is er een verhoogde kans op lichamelijk letsel bij de uitoefening van de functies.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant op het spreekuur heeft onderzocht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de huisarts, de cardioloog en GGZ Meerzicht in het onderzoek betrokken en appellant onderzocht op het spreekuur.
4.2.
Wegens de beperkte cardiale belastbaarheid is appellant aangewezen geacht op fysiek licht werk zonder piekbelasting en zijn beperkingen gesteld voor nachtwerk of functies met een verhoogd persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet voldoet aan de criteria van de Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden en dat er geen medische argumenten zijn voor het aannemen van een urenbeperking.
4.3.
Er zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellant op kenbare wijze in de beoordeling heeft betrokken. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant ingediende informatie van de cardioloog. Nu uit deze informatie naar voren kwam dat de hartfunctie goed is, en er op de hartfilm geen afwijkingen zijn te zien, kan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze informatie geen aanleiding geeft om de belastbaarheid te herzien, worden onderschreven.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft appellant aangevoerd dat bij de beoordeling zijn psychische klachten en de klachten aan hand en duim onderbelicht zijn gebleven. Deze klachten waren bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor zowel de psychische als de duimklachten was er ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van behandeling in de vorm van medicatie of (fysio)therapie. Bovendien heeft appellant deze klachten niet nader onderbouwd met medisch objectieve gegevens. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat deze klachten niet in voldoende mate in de beoordeling zijn betrokken.
4.5.
Ten aanzien van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft appellant aangevoerd dat in de functies weliswaar geen sprake is van signaleringen op het item 1.9.9 van de FML, ’verhoogd persoonlijk risico’, maar dat er, wanneer er sprake is van een wegraking mogelijk een gevaarlijke situatie kan ontstaan. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de functies passend zijn omdat er in deze functies geen sprake is van werk op hoogte, werk met gevaarlijke machines of beroepsmatige chauffeurswerkzaamheden, kan worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat op de datum in geding sprake was van een stabiele cardiale situatie en dat appellant ondanks zijn hartklachten mocht autorijden van het CBR. Van belang is in dit verband dat appellant ter zitting van de Raad heeft verklaard dat hij nog steeds – zij het in beperkte mate – autorijdt. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant.
4.6.
Wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB