ECLI:NL:CRVB:2017:3671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot opleggen van een maatregel op grond van de Participatiewet en de rol van arbeidsinschakeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam bevoegd was om een maatregel op te leggen aan betrokkene 1 op grond van artikel 18 lid 4 van de Participatiewet (PW). Betrokkene 1 en zijn broer ontvangen sinds 29 juli 2014 bijstand en zijn uitgenodigd voor een vacaturesessie, die als een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt beschouwd. Betrokkene 1 heeft de sessie voortijdig moeten verlaten, wat het college aanleiding gaf om de bijstand met 100% te verlagen voor de duur van een maand. De rechtbank heeft het beroep van betrokkenen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het college onvoldoende rekening had gehouden met de psychische problemen van betrokkene 1.
In hoger beroep heeft het college aangevoerd dat betrokkene 1 zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen van de PW. De Raad heeft echter geoordeeld dat betrokkene 1 niet uit eigen beweging de vacaturesessie heeft verlaten en dat de matchmaker hem niet terecht heeft weggestuurd. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat betrokkene 1 niet heeft meegewerkt aan de aangeboden voorziening. Daarom was het college niet bevoegd om een maatregel op te leggen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het besluit van 20 juli 2015 herroepen, waarbij het college in de proceskosten is veroordeeld.