ECLI:NL:CRVB:2017:3657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/6845 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens wijziging woonplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 23 januari 2014 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en later de Participatiewet (PW). De gemeente Dronten heeft de bijstand ingetrokken op basis van bevindingen dat appellant niet meer op zijn uitkeringsadres woonde. Na een onderzoek door handhavingsmedewerkers, waarbij appellant en een buurvrouw zijn gehoord, concludeerde het college dat appellant zijn woonplaats had verplaatst naar [woonplaats], waar hij bij zijn vriendin verbleef. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn woonplaats niet had veranderd en dat zijn verklaring onder druk was afgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er voldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie dat appellant niet meer in de gemeente Dronten woonde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn verklaring onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd en dat de onderzoeksresultaten van de gemeente voldoende zijn om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De terugvordering van de bijstandsuitkeringen wordt eveneens bevestigd.

Uitspraak

16/6845 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
28 september 2016, 16/331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Dronten (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.E. Jacobs, advocaat, hoger beroep ingesteld. De zaak is overgenomen door mr. A. van den Berg, advocaat en kantoorgenoot van mr. Jacobs.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.F. Eelsing
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sedert 23 januari 2014 bijstand, aanvankelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en sinds 1 januari 2015 op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Appellant stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisadministratie personen) ingeschreven op het adres Het [adres 1] te [plaatsnaam] (uitkeringsadres), in de gemeente Dronten.
1.2.
Naar aanleiding van interne meldingen dat appellant niet op afspraken was verschenen en bij een controlebezoek niet op het uitkeringsadres werd aangetroffen, hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente Dronten een onderzoek verricht naar de woonsituatie van appellant. In dat kader hebben zij appellant op 28 april 2015 gehoord, dossieronderzoek verricht, een buurtbewoonster, woonachtig op het adres [adres 2] , (buurvrouw) gehoord en bankafschriften van appellant onderzocht. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapportage van 19 mei 2015 en in een rapportage van 27 mei 2015.
1.3.
De bevindingen uit voormeld onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 3 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 23 januari 2014 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode 23 januari 2014 tot en met 30 april 2015 tot een bedrag van € 17.063,24 van hem terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant sinds 23 januari 2014 niet meer in de gemeente Dronten zijn woonstede had in de zin van artikel 40, eerste lid, van de WWB en de PW. Het centrum van zijn maatschappelijk leven was gelegen in [woonplaats] , bij zijn vriendin [naam N] (N). Appellant heeft zelf verklaard dat hij meer in [woonplaats] verbleef dan op het uitkeringsadres en alleen in [plaatsnaam] kwam om de post op te halen. De verklaring van appellant wordt ondersteund door die van de buurvrouw. Ook blijkt uit de bankafschriften dat appellant ten tijde van belang meer betalingen deed in [woonplaats] dan in [plaatsnaam] en omgeving. Door zijn gewijzigde woonstede niet op te geven, heeft appellant gehandeld in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet langer worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft het college de motivering van het bestreden besluit aldus toegelicht dat appellant geen woonplaats meer had in Swifterband en daardoor geen recht op bijstand jegens de gemeente Dronten meer had.
4.2.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10, eerste lid, en 1:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937) is blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 11, eerste lid, van de WWB voor het antwoord op de vraag waar iemand woont bepalend de plaats waar hij werkelijk woont met zijn gezin en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.3.
Het college heeft, zoals eveneens ter zitting van de Raad toegelicht, zijn standpunt, dat appellant vanaf 23 januari 2014 niet meer in de gemeente Dronten zijn woonplaats had, gebaseerd op de onder 1.2 bedoelde verklaringen van appellant en de buurvrouw en op de bankafschriften van appellant.
4.4.
Appellant betwist dat hij vanaf 23 januari 2014 zijn woonplaats niet meer had in de gemeente Dronten. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat aan zijn verklaring geen waarde worden moet worden gehecht omdat hij deze onder grote druk heeft afgelegd en verward was door een herseninfarct. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan zijn tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde verklaring worden gehouden. Geen aanleiding bestaat hiervan in dit geval af te wijken. Het verslag van het gehoor biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij zijn verklaring onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd en ondertekend, noch dat bij hem op dat moment sprake was van verwardheid. Voorts heeft appellant geen medische gegevens overgelegd waaruit is af te leiden dat hij als gevolg van zijn herseninfarct, dat in maart 2015 had plaatsgevonden, niet in staat was om ten tijde van het gehoor een adequate verklaring af te leggen. Dat appellant, zoals hij stelt, over de duur van zijn relatie wisselende verklaringen heeft afgelegd, betekent niet dat aan zijn verklaring geen waarde toekomt. Niet is gesteld of gebleken dat hij over zijn verblijf bij N niet in overeenstemming met de werkelijke situatie heeft verklaard. Van belang daarbij is dat appellant consistent heeft verklaard over zijn verblijf bij N.
4.5.
Appellant heeft, geconfronteerd met de uit het onderzoek blijkende (onder 4.6 bedoelde) pintransacties, verklaard dat het klopt dat hij vanaf het begin van het vorige jaar meer in [woonplaats] verblijft dan in [plaatsnaam] . Gevraagd of het klopt dat dit zo was sinds de aanvang van de bijstand op 23 januari 2014 heeft appellant voorts geantwoord: “Ja, ik kom eigenlijk alleen nog in [plaatsnaam] om de post te halen en de woning bij te houden. De woning staat te koop (…).” Nadat aan hem was meegedeeld dat hij ten onrechte bijstand heeft ontvangen vanaf 23 januari 2014, heeft hij verklaard: “Ik begrijp dit uit uw verhaal, maar heb dit niet expres gedaan. Ik had geen andere keus, waar moet ik anders de hypotheek van betalen.”
4.6.
De verklaring van appellant wordt ondersteund door de onderzoeksbevinding dat hij in de periode van 5 februari 2014 tot en met 8 mei 2015 vijfenzestig pintransacties in [woonplaats] of de omgeving van [woonplaats] heeft verricht, terwijl hij in deze periode slechts drieëndertig pintransacties in [plaatsnaam] en omgeving heeft verricht.
4.7.
De verklaring van appellant wordt verder ondersteund door de verklaring van de buurvrouw. Zij heeft verklaard dat appellant af en toe thuiskomt om de tuin te doen en schoon te maken, dat zij zijn containers aan de weg zet en dat zij voor haar hulp af een toe een bos bloemen van hem ontvangt. De verklaring van de buurvrouw is gebaseerd op haar eigen waarnemingen. Dat appellant, zoals hij stelt, nimmer de buurvrouw heeft verteld dat hij meer in [woonplaats] is dan in [plaatsnaam] doet aan het voorgaande daarom niet af.
4.8.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het water- en energieverbruik. Dit betoog kan appellant niet baten aangezien de overgelegde eindstanden van het water-, gas- en energieverbruik een schatting betreffen en niet een opname, zodat het verbruik in de te beoordelen periode niet met zekerheid kan
worden bepaald.
4.9.
Appellant heeft tevens aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet op de afspraken is verschenen en dat na een bezoek aan zijn woning ten onrechte is geconcludeerd dat zijn woning een verlaten indruk maakt. Deze beroepsgrond blijft buiten bespreking omdat het college deze bevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd.
4.10.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat een toereikende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellant al vanaf 23 januari 2014 niet meer in de gemeente Dronten zijn woonplaats had
.
4.11.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.12.
Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD