ECLI:NL:CRVB:2017:3651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/4457 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet zonder dringende redenen

Op 24 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 21 februari 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland had op 19 december 2014 de bijstand van appellante ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door een schending van de inlichtingenverplichting. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.

Vervolgens heeft het dagelijks bestuur op 20 april 2015 besloten om de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2014, ter hoogte van € 28.890,44, van appellante terug te vorderen. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, omdat appellante geen gronden had aangevoerd tegen de hoogte van het terugvorderingsbedrag en er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur gehouden was om de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, en dat appellante geen dringende redenen had aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4457 PW

Datum uitspraak: 24 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 mei 2016, 15/5958 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeenschappelijke regeling oefent het dagelijks bestuur vanaf 1 januari 2016 de bevoegdheden in het kader van de Participatiewet (PW) uit die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van Tiel (college) werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder dagelijks bestuur tevens begrepen het college.
Namens appellante heeft mr. S.B. Epozdemir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Appellante is zonder bericht niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M. Rijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 21 februari 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de PW. Bij besluit van 19 december 2014 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante over de periode van 21 februari 2013 tot en met 31 oktober 2014 ingetrokken op de grond dat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij besluit van 20 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit 31 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 februari 2013 tot met 30 september 2014 tot een bedrag van € 28.890,44 van appellante teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat het besluit tot intrekking van de bijstand van 19 december 2014 in rechte vaststaat. Daarmee staat vast dat appellante over de periode van 1 februari 2013 tot met 30 september 2014 ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Het dagelijks bestuur is gehouden de gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen. Niet is gebleken dat het terugvorderingsbedrag onjuist is. Ook zijn er geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat weergegeven - overwogen dat het dagelijks bestuur bij besluit van 19 december 2014 de bijstand heeft ingetrokken. Tegen dit besluit, dat van een juiste rechtsmiddelenclausule was voorzien, heeft appellante geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. Uitgaande van het intrekkingsbesluit was het dagelijks bestuur gehouden om de ten onrechte ontvangen bijstand van € 28.890,44 van appellante terug te vorderen. Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van het bedrag. Niet is gesteld of gebleken dat er dringende reden waren om van terugvordering af te zien. Voor zover appellante betoogt dat de bijstand is ingetrokken bij het besluit van 20 april 2015, zodat het bezwaar en beroep ook de intrekking betreft, slaagt dit betoog niet. In dat besluit is wel vermeld dat de bijstand wordt ingetrokken, maar het rechtsgevolg van de intrekking was al in het leven geroepen met het besluit van 19 december 2014. Het dagelijks bestuur heeft met deze vermelding in het primaire besluit dan ook geen rechtsgevolg beoogd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de bijstand is ingetrokken bij het besluit van 20 april 2015, zodat de tegen dat besluit gerichte rechtsmiddelen niet alleen de terugvordering maar ook de intrekking van de bijstand betreffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen - zoals hiervoor onder 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust en maakt dit oordeel en de overwegingen tot de zijne.
4.2.
Appellante heeft niet betwist dat het dagelijks bestuur, uitgaande van de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit, gehouden was om de gemaakte kosten van verleende bijstand van haar terug te vorderen. Zij heeft geen dringende redenen aangevoerd die het dagelijks bestuur ertoe hadden moeten leiden van de terugvordering af te zien.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD