ECLI:NL:CRVB:2017:3637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WGA-vervolguitkering en de medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de verlaging van haar WGA-vervolguitkering aan de orde is. Appellante, die als traffic manager werkzaam was, is sinds 8 augustus 2008 arbeidsongeschikt door diverse klachten. Na een beoordeling op basis van de Wet WIA is zij in 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2013 heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,73% en de WGA-vervolguitkering verlaagd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische grondslag van het besluit deugdelijk is.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, en heeft zij een expertise van psychiater dr. H.A. Droogleever Fortuyn ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat deze expertise niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen, omdat deze is gebaseerd op een ander kader dan de Wet WIA. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend beargumenteerd waarom de expertise niet relevant is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen of de psychiater nader te bevragen. De beslissing van de rechtbank om het beroep van appellante ongegrond te verklaren wordt daarmee bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.