ECLI:NL:CRVB:2017:3634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
16/4794 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, welke door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost van de gemeente Amsterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op adviezen van GGD-arts J.T. de Jong, die concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van de parkeerkaart. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen. Appellante voerde aan dat zij niet langer dan 100 meter kan lopen en dat haar klachten waren verergerd, maar de Raad vond dat de GGD-arts zijn conclusies voldoende had onderbouwd. De Raad bevestigde dat het algemeen bestuur zich op de adviezen van de GGD-arts mocht baseren en dat er geen noodzaak was voor aanvullend deskundigenonderzoek. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/4794 BABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juni 2016, 16/205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost van de gemeente Amsterdam
(het algemeen bestuur)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. G.P. Dayala hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Namens appellante is mr. dr. G.P. Dayala verschenen. Het algemeen bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1962, heeft bij het algemeen bestuur op 11 maart 2015 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder.
1.2.
Bij besluit van 23 april 2015 heeft het algemeen bestuur deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het algemeen bestuur het advies van de GGD-arts J.T. de Jong van 26 maart 2015 en het nadere advies van de GGD-arts van 21 april 2015 ten grondslag gelegd.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 23 april 2015 gemaakte bezwaar en hetgeen naar voren is gebracht tijdens de hoorzitting heeft het algemeen bestuur opnieuw advies ingewonnen bij de GGD-arts. De GGD-arts heeft het algemeen bestuur op 23 juli 2015,
9 september 2015, 8 oktober 2015 en 5 november 2015 geadviseerd.
1.4.
Bij besluit van 8 december 2015 (bestreden besluit) heeft het algemeen bestuur het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de, onderling consistente, adviezen van de GGD-arts tot stand zijn gekomen, noch aan hun volledigheid of juistheid. Het feit dat de GGD-arts appellante niet opnieuw heeft onderzocht maakt dit niet anders. Niet is onderbouwd dat appellante ten tijde van het bestreden besluit minder dan 100 meter kon lopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur zich bij het betreden besluit mocht baseren op de door de GGD gegeven adviezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij niet langer dan 100 meter kan lopen. Er is sprake van verergering van de rugklachten. Blijkens de verklaring van de huisarts kan zij slechts enkele meters lopen. Volgens appellante is er weinig of geen onderzoek gedaan naar de pijn in de rug en linker heup met hevige uitstraling naar het linkerbeen. Er dient geoordeeld te worden op basis van de medische eindtoestand die nog niet is bereikt. In de tussentijd moet appellante zich met krukken en steunmiddelen overeind houden en zo de loopafstanden trachten te overbruggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kunnen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.
4.4.
Een bestuursorgaan is gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van een externe deskundige indien het door de deskundige uitgebrachte advies naar inhoud en wijze van totstandkoming voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het algemeen bestuur heeft aan het bestreden besluit de medisch adviezen van GGD-arts De Jong ten grondslag gelegd.
4.5.
Anders dan appellante betoogt, is er geen aanleiding om te concluderen dat het medisch onderzoek van de GGD-arts onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het rapport van
26 maart 2015 volgt dat deze arts tot zijn conclusie is gekomen op basis van mondeling verstrekte gegevens, observatie van het looppatroon, gericht lichamelijk onderzoek, kennis van het betrokken ziektepatroon en inzage in het GGD-dossier. De arts heeft tevens informatie van de cardioloog van 28 augustus 2014 en 4 februari 2015, van de neuroloog van 17 maart 2015 en van de huisarts van 24 maart 2015 bij zijn beoordeling betrokken en zijn bevindingen getoetst aan het Protocol gehandicaptenparkeervoorzieningen van de Vereniging van indicerende en adviserende Artsen. Voorts heeft de GGD-arts in zijn rapporten van 23 juli 2015, 9 september 2015, 8 oktober 2015 en 5 november 2015 gereageerd op de bezwaargronden van appellante en op de informatie van de huisarts van 13 april 2015,
16 september 2015 en 20 oktober 2015. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet dat appellante ook met de gebruikelijke hulpmiddelen niet in staat is om 100 meter te lopen. De GGD-arts heeft verder vastgesteld dat appellante op de eerste verdieping van een appartementencomplex woont, welke woning slechts bereikbaar is via een trap. Ter zitting is bevestigd dat appellante nog in deze woning woont. Voorzover appellante heeft aangevoerd dat haar klachten zijn toegenomen stelt de Raad vast dat ter zitting is gebleken dat de klachten na de operatie op 3 juli 2015 eerst zijn afgenomen, waarna de klachten na zeven maanden weer op het niveau waren van vóór de operatie. Van een toename van de klachten ten opzichte van de situatie ten tijde van het onderzoek door de GGD-arts is dus geen sprake.
4.6.
Er is naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van GGD-arts De Jong. Het algemeen bestuur heeft in navolging van de medisch adviseur voldoende gemotiveerd dat appellante op grond van artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van de Regeling niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart.
4.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB