ECLI:NL:CRVB:2017:3614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
16/6827 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstand op verzoek van betrokkene, zonder misverstanden of miscommunicatie, en psychische problemen niet aannemelijk gemaakt

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstand van appellant, die sinds 5 augustus 2004 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, laatstelijk op basis van de Participatiewet (PW). Appellant heeft op 24 september 2015 verzocht om de bijstand te beëindigen in verband met een uithuiszetting. Dit verzoek is door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 1 oktober 2015 ontvangen. Na meerdere verzoeken van appellant om de bijstand te beëindigen, heeft het college op 1 oktober 2015 het recht op bijstand opgeschort en op 23 oktober 2015 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en dat er sprake is van miscommunicatie. Hij heeft nooit de intentie gehad om de bijstand te beëindigen, maar wilde enkel zijn uithuisplaatsing doorgeven. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep herhaaldelijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de stelling dat appellant psychische problemen had ten tijde van zijn verzoek om beëindiging van de bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank gemotiveerd op de argumenten van appellant is ingegaan en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van miscommunicatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

16/6827 PW
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 september 2016, 16/1371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Özveren, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 5 augustus 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij brief van 24 september 2015 heeft appellant het college verzocht de aan hem verleende bijstand met ingang van 24 september 2015 in verband met een uithuiszetting te beëindigen. Appellant heeft dit verzoek, bij afzonderlijke brief van dezelfde datum, door het college ontvangen op 1 oktober 2015, herhaald.
1.3.
Uit een rapportage van 1 oktober 2015 blijkt dat appellant op 28 september 2015 telefonisch opnieuw heeft verzocht de bijstand te beëindigen. Hij heeft meegedeeld dat zijn woning is ontruimd. Op 29 september 2015 heeft appellant wederom telefonisch verzocht de bijstand zo snel mogelijk te beëindigen. Hierop heeft het college bij besluit van 1 oktober 2015 het recht op bijstand met ingang van 24 september 2015 opgeschort en appellant verzocht om uiterlijk 15 oktober 2015 een bewijs van uitschrijving op het door hem opgegeven adres en/of van de gemeente Rotterdam toe te sturen.
1.4.
Bij besluit van 23 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 24 september 2015 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 24 september 2015 tot en met 30 september 2015 (na verrekening) tot een bedrag van € 69,08 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijstand op eigen verzoeken is ingetrokken en dat appellant kan worden gehouden aan zijn verzoeken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn betoog dat hij nooit de intentie heeft gehad om de bijstand te beëindigen. In zijn brieven van 24 september 2015 staat “bij deze wil ik mijn uitkering stopzetten, per direct” en “bij deze wil ik mijn uitkering beëindigen (stopzetten)”. Het college heeft deze brieven terecht opgevat als een verzoek om beëindiging van de bijstand. Dat het college van de telefonische meldingen geen telefoonnotities heeft gemaakt, maakt dit niet anders, aangezien de intentie van appellant duidelijk blijkt uit zijn brieven en er geen reden is om niet uit te gaan van de inhoud van de telefoongesprekken zoals die door het college is weergegeven. Het betoog van appellant dat het college hem had moeten uitnodigen om zijn situatie te bespreken, omdat hij kampt met zeer ernstige psychische problemen, slaagt niet. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij psychische problemen heeft.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en al geruime tijd kampt met psychische klachten. Er is sprake van een misverstand/miscommunicatie. Hij wilde zijn uithuisplaatsing doorgeven, maar heeft nimmer de bedoeling gehad de bijstand te laten beëindigen. Het college had appellant moeten uitnodigen om zijn zorgelijke situatie te bespreken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
.1
.De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan toe dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling van appellant dat sprake is geweest van een misverstand of miscommunicatie, omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Voorts heeft appellant met de in hoger beroep overgelegde medische stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van zijn verzoek om beëindiging van de bijstand psychische problemen had. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat appellant zijn huisarts in de periode van 15 april 2015 tot
19 oktober 2015 niet heeft geconsulteerd over psychische klachten. Appellant wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat het college gelet op zijn psychische problemen onzorgvuldig heeft gehandeld door hem voorafgaand aan de intrekking niet uit te nodigen voor een gesprek. Daarbij komt dat het college voorafgaand aan de intrekking het recht op bijstand van appellant heeft opgeschort en hem nog in de gelegenheid heeft gesteld informatie te verstrekken.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2017.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) S.A. de Graaff

HD