ECLI:NL:CRVB:2017:3613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en ingangsdatum bijstandsuitkering voor dakloze appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 27 april 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstand werd per 1 mei 2012 ingetrokken omdat hij niet aan zijn verplichtingen voldeed. Na meerdere aanvragen om bijstand, die niet tot verlening leidden, diende appellant op 29 mei 2015 opnieuw een aanvraag in. Het college verleende bijstand met ingang van 21 mei 2015, maar paste een korting van 18% van het minimumloon toe, omdat appellant geen eigen woning had. Appellant stelde dat de ingangsdatum van de bijstand niet correct was en dat er bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn medische situatie niet in staat was om zijn aanvragen door te zetten. Ook de verlaging van de bijstand werd door de rechtbank bevestigd, omdat appellant geen woning aanhield en de beleidsregels van het college correct waren toegepast. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden.