Uitspraak
16.5396 PW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten ontvingen sinds 24 maart 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, thans de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tholen heeft op 28 mei 2015 de bijstand van appellanten ingetrokken, omdat zij werkzaamheden hadden verricht zonder dit te melden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Appellanten hebben geen beroep ingesteld tegen deze intrekking.
Vervolgens heeft het college op 19 oktober 2015 de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 24 maart 2014 tot en met 30 april 2015 teruggevorderd, tot een bedrag van € 11.831,83. De rechtbank heeft het beroep tegen dit terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard, omdat de intrekking van de bijstand in rechte onaantastbaar was geworden. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de intrekking niet meer ter discussie kan staan en dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het besluit tot intrekking in rechte onaantastbaar is en dat het college verplicht was de kosten van bijstand terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. De Raad heeft geconcludeerd dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er dringende redenen zijn, en dat zij bescherming genieten van de regels over de beslagvrije voet. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.