ECLI:NL:CRVB:2017:3602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de brutering van terugvordering van bijstandsuitkering en intrekking van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
Op 17 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellante die vanaf 8 september 2014 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 30 september 2015 de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd. Daarnaast heeft het college de kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd, wat leidde tot een totaalbedrag van € 2.063,78 na brutering van de terugvordering.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de gronden van appellante reeds eerder aan de orde waren geweest en dat het college bevoegd was om tot brutering over te gaan. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat deze gronden niet gericht zijn tegen de brutering zelf, maar tegen de eerdere besluiten die inmiddels onaantastbaar zijn geworden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep afgewezen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.