ECLI:NL:CRVB:2017:3591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
17-1955 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de causaliteit tussen diabetes en vervolgingsgevolgen van ouders in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, een tweede-generatieoorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 2 maart 2017, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de betalingsbeschikking van 27 januari 2017 wel degelijk als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De Raad vernietigde het bestreden besluit en besloot zelf in de zaak te voorzien.

Appellante had eerder, in 2009, een aanvraag ingediend voor vergoeding van het medicijn Januvia, dat was voorgeschreven voor haar diabetes. Dit was afgewezen omdat de suikerziekte niet in overwegende mate in verband zou staan met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. De geneeskundig adviseur had geconcludeerd dat er sprake was van een dubbel afgeleid causaal verband, waardoor de afstand tot de vervolgingsgevolgen te groot was om van een causaal verband te kunnen spreken. In januari 2017 declareerde appellante kosten voor consulten bij een internist, die niet vergoed werden omdat de suikerziekte niet in overwegende mate in verband zou staan met de vervolgingsgevolgen.

De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden dan die in het besluit van 2009. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar tegen de betalingsbeschikking ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke causaliteitsbeoordeling in zaken die verband houden met de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.

Uitspraak

17/1955 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 maart 2017, kenmerk BZ011076188 (bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1960, is als tweede-generatieoorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In dat verband is aanvaard dat de psychische klachten en de daaruit voortvloeiende adipositas van appellante in overwegende mate in verband staan met de bij haar ouders door vervolging ontstane ziekten of gebreken.
1.2.
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om vergoeding van het medicijn Januvia, dit omdat de suikerziekte, waarvoor Januvia is voorgeschreven, niet in overwegende mate in verband staat met de vervolgingsgevolgen van haar ouders maar door andere oorzaken is ontstaan. Dit besluit berust op een advies van geneeskundig adviseur P. Windels, arts. Deze heeft in zijn advies het volgende naar voren gebracht:
“Ten aanzien van de causaliteit van de suikerziekte moet worden opgemerkt dat dit bij een tweede generatieslachtoffer in overwegende mate in verband moet kunnen worden gebracht met de vervolgingsgevolgen bij de ouders zonder gebruikmaking van de omgekeerde bewijslast.
De adipositas is echter reeds als een afgeleid verband met de vervolgingsgevolgen van de ouders te beschouwen en al niet meer te zien als een rechtstreeks gevolg hiervan. Om de suikerziekte causaal te kunnen aanvaarden is een tweede tussenstap nodig (als gevolg van de adipositas). Daarbij komt dat er ook nog andere risicofactoren voor het ontstaan van suikerziekte zijn. Geconcludeerd moet worden dat er dus sprake is van een dubbel afgeleid causaal verband en dat de afstand tot de vervolgingsgevolgen (gedragingen) van de ouders zo ver verwijderd is, dat niet meer kan worden gesproken van een causaal verband in overwegende mate.”
Appellante heeft tegen het besluit van 16 juni 2009 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In januari 2017 heeft appellante kosten gedeclareerd van consulten bij een internist die hebben plaatsgevonden in verband met diabetes type 2, voor zover deze consulten niet door de verzekeraar zijn vergoed. Bij betalingsbeschikking van 27 januari 2017 heeft verweerder laten weten dat deze kosten niet kunnen worden vergoed, dit omdat destijds niet is aanvaard dat de suikerziekte in overwegende mate in verband staat met de vervolgingsgevolgen van haar ouders.
1.4.
Tegen het besluit van 27 januari 2017 heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens verweerder over de vraag of de diabetes in overwegende mate in verband staat met de bij de ouders door de vervolging ontstane ziekten of gebreken geen nieuw of nader besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. In het besluit van
16 juni 2009 is al aangegeven dat de diabetes niet in overwegende mate in verband staat met de vervolgingsgevolgen van de ouders.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
De Raad volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de betalingsbeschikking van
27 januari 2017 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is aan te merken. Verwezen wordt naar de uitspraak van 30 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3546. Dat de gedeclareerde kosten in dit geval te maken hebben met een aandoening waarover al eerder, namelijk met het besluit van 16 juni 2009, een causaliteitsoordeel is gegeven, maakt niet dat de betalingsbeschikking, waarbij is geweigerd gedeclareerde kosten te betalen, op zichzelf niet meer op rechtsgevolg zou zijn gericht. Het bestreden besluit kan dus niet in stand blijven. De Raad zal dit besluit vernietigen.
2.2.
De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt het volgende overwogen. Op zichzelf beschouwd is terecht door verweerder geconcludeerd dat over de causaliteit van de diabetes al is beslist met het besluit van 16 juni 2009, dat rechtens onaantastbaar is geworden. Niet gebleken is van enige verandering in de medische situatie van appellante, in vergelijking met de situatie waar in dat besluit van is uitgegaan. Dat, zoals door appellante is aangevoerd, de specialisten thans met meer zekerheid hebben kunnen vaststellen dat de diabetes het gevolg is van haar adipositas, kan haar niet baten. Ook in het besluit van 16 juni 2009 is van een verband tussen beide uitgegaan, althans is met zo’n verband uitdrukkelijk rekening gehouden. Conclusie van de geneeskundig adviseur was immers niet dat de diabetes geen of onvoldoende verband houdt met de adipositas, maar dat het (kennelijke) verband tussen beide dusdanig ver af staat van de vervolgingsgevolgen van de ouders van appellante, dat niet meer kan worden gezegd dat de diabetes in overwegende mate op die gevolgen is terug te voeren.
2.3.
Het overwogene onder 2.2 betekent dat de declaratie van appellante mocht worden afgedaan op de wijze waarop dat is gebeurd, met verwijzing naar het besluit van 16 juni 2009. De Raad zal daarom het bezwaar tegen de betalingsbeschikking ongegrond verklaren.
3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 2 maart 2017;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 27 januari 2017 ongegrond en bepaalt dat deze
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 maart 2017.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD