ECLI:NL:CRVB:2017:3587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
16/4523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na niertransplantatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant, die zich ziek had gemeld na een niertransplantatie. Appellant was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar het Uwv had in 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,60% en hem een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Overijssel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was opgesteld.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn psychische klachten en de impact daarvan op zijn arbeidsvermogen. Hij stelde dat zijn psychische gesteldheid niet juist was ingeschat en dat er onvoldoende informatie was ingewonnen over zijn situatie. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de medische beoordeling deugdelijk had gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4523 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 mei 2016, 16/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Tadema. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als material handler warehouse in dienst van [werkgeefster] (werkgeefster). Op 22 december 2011 heeft appellant zich ziek gemeld als gevolg van fysieke klachten. Bij besluit van 22 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 augustus 2014 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is daarbij volledig arbeidsongeschiktheid geacht.
1.2.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 12 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
1.3.
Bij besluit van 28 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de loonaanvullingsuitkering van appellant tot 1 september 2017 wordt voortgezet. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet, maar de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 47,60%.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2015. Het Uwv heeft het bezwaar bij beslissing van 30 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, vertoont naar het oordeel van de rechtbank geen gebreken. Uitgaande van dit zorgvuldige onderzoek heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat appellant in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), schoonmaker gebouwen (SBC-code 111334) en productiemedewerker (samenstellen van producten)
(SBC-code 111180) te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 augustus 2015 en het resultaat functiebeoordeling is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verslaglegging door de verzekeringsartsen vooral is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheid wegens de niertransplantatie die appellant heeft ondergaan. Volgens appellant is zijn psychische gesteldheid niet op de juiste waarde geschat door de rechtbank door te concluderen dat de verzekeringsarts met dat aspect wel rekening heeft gehouden. In dat verband heeft appellant erop gewezen dat de verzekeringsarts geen rekening heeft gehouden met het feit dat appellant in de tweede lijn psychiatrische behandelingen heeft gehad, die beëindigd zijn vanwege het chronische karakter van de aandoening. Na uitbehandeld te zijn, is hij overgedragen aan de eerstelijnszorg (Mindfit). In ieder geval is geen aandacht besteed aan de situatie dat appellants moeder ook een psychiatrisch verleden heeft, zodat het feit van erfelijke belasting meespeelt. Doordat de verzekeringsarts klaarblijkelijk onvoldoende informatie heeft ingewonnen op het punt van de psychische gesteldheid, de psychische draagkracht en de arbeidsmogelijkheden moet de conclusie worden getrokken dat het Uwv en daarmee de rechtbank ten onrechte hebben geoordeeld dat er voldoende arbeidscapaciteit bij appellant aanwezig is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische beoordeling door het Uwv wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2015 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 4 augustus 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer informatie opgevraagd bij GGZ-verpleegkundige E. Schuijt, bij wie appellant sinds juni 2014 onder behandeling is. Volgens haar kampt appellant met chronisch PTSS. Gelet op het feit dat dat appellant met deze klachten en beperkingen eerder in staat is geweest (gedurende een geruime periode) te werken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor het aannemen van meer beperkingen. In de FML is een aanzienlijk aantal beperkingen opgenomen in verband met de psychische klachten. Verder is gebleken dat appellant ten tijde hier van belang, augustus 2015, geen tweede lijn psychiatrische behandelingen heeft gehad. Onduidelijk is gebleven waarom deze behandelingen in 2014 zijn gestaakt en evenmin waarom deze behandelingen niet opnieuw zijn gestart nadat de psychische klachten als gevolg van de ziekenhuisopname in verband met de niertransplantatie in december 2014 zijn toegenomen. Uit de informatie van
GGZ-verpleegkundige Schuijt blijkt evenmin dat het Uwv te weinig beperkingen heeft aangenomen in verband met de psychische klachten van appellant. Daarbij is van belang dat Schuijt blijkens haar brief van 8 december 2015 slechts sporadisch contact met appellant heeft gehad. Appellant heeft geen informatie over zijn psychische klachten overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat er voor hem meer beperkingen zouden moeten gelden. Er is dan ook geen grond het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden.
4.2.
Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.
4.3.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem

HD