ECLI:NL:CRVB:2017:3573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die in 2004 uitviel als administratief medewerkster vanwege psychische klachten, ontving aanvankelijk een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot 35 tot 45%, waardoor zij niet langer in aanmerking kwam voor de WGA-loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA-vervolguitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet goed in kaart waren gebracht.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Een door de rechtbank ingeschakelde deskundige, psychiater D.H.J. Boeykens, concludeerde dat appellante beperkingen had op het gebied van geestelijk functioneren en sociale rolvervulling, maar dat zij in staat was de geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend, met name in verband met endometriose en prikkelbare darmsyndroom.
De Raad heeft de conclusies van de rechtbank en de deskundige Boeykens gevolgd, en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 28 januari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.