ECLI:NL:CRVB:2017:3573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
16/501 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die in 2004 uitviel als administratief medewerkster vanwege psychische klachten, ontving aanvankelijk een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot 35 tot 45%, waardoor zij niet langer in aanmerking kwam voor de WGA-loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA-vervolguitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet goed in kaart waren gebracht.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Een door de rechtbank ingeschakelde deskundige, psychiater D.H.J. Boeykens, concludeerde dat appellante beperkingen had op het gebied van geestelijk functioneren en sociale rolvervulling, maar dat zij in staat was de geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend, met name in verband met endometriose en prikkelbare darmsyndroom.

De Raad heeft de conclusies van de rechtbank en de deskundige Boeykens gevolgd, en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 28 januari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/501 WIA

Datum uitspraak: 18 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 30 november 2015, 14/144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een arbeidskundige bezwaar en beroep van 17 juni 2016 in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, is werkzaam geweest als administratief medewerkster. Voor dat werk is zij in 2004 uitgevallen wegens psychische klachten. Laatstelijk ontving appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van
26 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is afgenomen tot 35 tot 45% en dat zij daarom vanaf 1 augustus 2015 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA-vervolguitkering.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2013 heeft appellante gesteld dat haar beperkingen niet goed in kaart zijn gebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 november 2013 geconcludeerd dat er geen reden (meer) is voor het stellen van een urenbeperking en dat appellante zwaarder beperkt geacht moet worden voor fysiek zware arbeid. Op 1 november 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat, omdat er geen urenbeperking meer geldt, er andere functies voor appellante te selecteren zijn waarmee geen verlies aan verdiencapaciteit resteert. Bij besluit van 27 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35% en haar WIA-uitkering met ingang van 28 januari 2014 beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Op verzoek van de rechtbank heeft psychiater
D.H.J. Boeykens als deskundige onderzoek verricht. In zijn rapport van 21 januari 2015 heeft Boeykens geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een dysthyme stoornis. Appellante heeft stoornissen op het niveau van het geestelijk functioneren, beperkingen op het niveau van gedragingen en/of activiteiten en handicaps op het niveau van sociale rolvervulling gericht op de arbeidsrol. Boeykens kan niet volledig instemmen met de opgestelde FML. Ook ten aanzien van het uiten van gevoelens en omgaan met conflicten moet appellante beperkt worden. Boeykens acht een urenbeperking niet aan de orde. Hij is van oordeel dat appellante met haar beperkingen in staat geacht moet worden de geselecteerde functies te verrichten. Op 13 mei 2015 heeft Boeykens aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van een reactie van appellante van 23 januari 2015 op het rapport van 21 januari 2015 en door haar overgelegde informatie van haar behandelaars W. Bruning, psychiater, en J. Krijger-Vleugel, GZ-psycholoog. Boeykens heeft in de reactie van appellante en de informatie van haar behandelaars geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. De rechtbank is er met de rapporten van Boeykens voldoende van overtuigd geraakt dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij van mening is dat zij volledig arbeidsongeschikt was en is. Ter zitting is verzocht om inschakeling van een deskundige. Daarbij is ook naar voren gebracht dat ook de beperkingen van appellante door de endometriose en het prikkelbare darmsyndroom onderbelicht zijn gebleven.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 juni 2016 volgt dat van de geselecteerde functies de functies schadecorrespondent en administratief medewerker actualisering en nadere bespreking behoefden maar dat deze functies onveranderd aan de schatting ten grondslag gelegd kunnen worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het op verzoek van de rechtbank door Boeykens uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Ook de Raad heeft geen aanleiding gevonden om deskundige Boeykens niet te volgen. Daarbij heeft de Raad betrokken dat Boeykens in zijn aanvullende rapport van 13 mei 2015 de gegevens afkomstig van de behandelend sector heeft besproken en heeft uiteengezet waarom de reactie van appellante op zijn rapport van
21 januari 2015 en de informatie van Bruning en Krijger-Vleugel hem geen aanleiding gaf zijn opvatting bij te stellen. Nu appellante in hoger beroep geen nadere onderbouwing heeft ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling, bestaat er voor de benoeming van nogmaals een deskundige, zoals appellante heeft gevraagd, geen aanleiding. Ook bieden de beschikbare gegevens, waaronder de gegevens van de behandelend sector, geen aanleiding tot twijfel over de beperkingen voor fysiek zware arbeid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de buikklachten van appellante in de FML heeft opgenomen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belasting. Dit is inzichtelijk en overtuigend (nader) toegelicht in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 november 2013 en
8 juni 2016. Dit betekent dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 28 januari 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, zoals ook de rechtbank terecht heeft geoordeeld.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

RB