ECLI:NL:CRVB:2017:3545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
16/321 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het militair invaliditeitspensioen na zorgvuldig geneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van een militair invaliditeitspensioen voor appellant, die in 1994-1995 als militair was uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië. Appellant had in 2008 verzocht om een militair invaliditeitspensioen, dat aanvankelijk was vastgesteld op 10% op basis van een rapport van 16 juni 2009. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 12% op basis van een nieuw rapport. Appellant betwistte deze vaststelling en voerde aan dat zijn invaliditeitspercentage te laag was, onder verwijzing naar rapporten van psychiater dr. R.V. Schwarz en psychiater H.S.R. Witte. De Raad heeft het rapport van het militair geneeskundig onderzoek en het aanvullende rapport van verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en de conclusies deugdelijk gemotiveerd zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de inschatting van de beperkingen van appellant in twijfel te trekken. De minister heeft de juiste procedure gevolgd en de Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Den Haag is bevestigd.

Uitspraak

16/321 MPW
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 december 2015, 14/5912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapportage van psychiater H.S.R. Witte van 16 maart 2016 ingediend. De minister heeft hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.B. Knook. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1994 - 1995 als militair uitgezonden geweest naar het voormalig Joegoslavië. Bij brief van 21 oktober 2008 heeft hij de minister verzocht om een militair invaliditeitspensioen.
1.2.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de minister aan appellant een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 10%. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van 16 juni 2009 waarin de uitkomsten zijn neergelegd van het militair geneeskundig onderzoek dat appellant heeft ondergaan. Daarin is geconcludeerd dat appellant lijdt aan een aandoening van psychische aard, waarvoor een verergerend dienstverband aannemelijk is.
1.3. Bij besluit van 3 juni 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant gegrond verklaard, in die zin dat het militair invaliditeitspensioen wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 12%. In het door appellant overgelegde rapport van psychiater
dr. R.V. Schwarz, die heeft geconcludeerd tot een mate van invaliditeit van 32% (dit moet zijn 42%), heeft de minister geen aanleiding gezien om het rapport van 16 juni 2009 onzorgvuldig te achten.
1.4. In beroep heeft de minister een rapport van verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten van 14 januari 2015 overgelegd. Deze is op basis van het militair geneeskundig onderzoek en eigen aanvullend onderzoek tot een mate van invaliditeit van 12,08% gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd, onder verwijzing naar de rapporten van Schwarz en Witte, dat het vastgestelde invaliditeitspercentage te laag is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het rapport van het militair geneeskundig onderzoek, bezien in samenhang met het aanvullende rapport van Van Hulten, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De conclusies van het onderzoek zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent. In de rapporten van Schwarz en Witte ziet de Raad geen grond om de in het militair geneeskundig onderzoek en de door Van Hulten gemaakte inschatting van de beperkingen van appellant in twijfel te trekken. Daarbij is van belang dat uit het rapport van Witte blijkt dat deze bij de beoordeling van de beperkingen van appellant op de peildatum van 23 oktober 2008 aspecten in ogenschouw heeft genomen die dateren van ná die datum. Ook geeft Witte op de subrubrieken slapen en seksuele functie hogere scores, terwijl aan de voorwaarden voor die hogere scores niet wordt voldaan. Wat betreft de subrubriek slapen wordt niet voldaan aan de voorwaarde voor het scoren in klasse 3 dat sprake is van min of meer permanente slaapmedicatie. Dat appellant één keer per maand slaapmedicatie gebruikte, zoals hij ter zitting heeft gesteld, is onvoldoende. Wat betreft de subrubriek seksuele functie wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat appellant op de peildatum werd behandeld voor seksuele problematiek. Witte kan daarom niet worden gevolgd in het toekennen van klasse 3 voor deze subrubriek. Verder heeft Van Hulten in reactie op het rapport van Witte de door Witte gegeven onderbouwing van de scores van diverse subrubrieken gemotiveerd weerlegd. Appellant heeft hiertegen niets ingebracht.
4.2.
Niet aannemelijk is gemaakt dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De minister mocht de vaststelling van de beperkingen volgen zoals die in het militair geneeskundig onderzoek en door Van Hulten heeft plaatsgevonden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici
ew