Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
12 december 1986, nummer 7919. In zijn uitspraken van 7 april 1995, JB 1995/124 en
19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4574 heeft de Raad deze gedragslijn geaccordeerd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had toegekend met ingang van oktober 2015. De Svb was uitgegaan van een fictieve geboortedatum van 1 juli 1950, terwijl de appellant stelde dat hij op 1 januari 1950 was geboren. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvocht.
Tijdens de zitting op 1 september 2017 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma. De Raad overwoog dat de Svb bij de vaststelling van de AOW terecht was uitgegaan van de fictieve geboortedatum, omdat er geen authentieke documenten waren die de geboortedatum van de appellant konden bevestigen. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin deze werkwijze was geaccordeerd. De stelling van de appellant dat hij eerder recht had op AOW-pensioen werd niet ondersteund door controleerbare gegevens, waardoor de Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.