ECLI:NL:CRVB:2017:3533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
15/7080 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellante, die in Marokko woont. Appellante, geboren in 1938, heeft in 2008 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen, nadat haar echtgenoot, die in Nederland woont, eerder een AOW-pensioen had ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende appellante een AOW-pensioen toe met terugwerkende kracht van één jaar, maar weigerde een eerdere ingangsdatum, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Appellante heeft in bezwaar en hoger beroep aangevoerd dat zij in Marokko in afzondering leefde en niet op de hoogte was van haar rechten, wat volgens haar een bijzonder geval zou vormen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden. De Raad heeft overwogen dat onbekendheid met de wet in de regel geen bijzonder geval oplevert en dat appellante onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die haar situatie rechtvaardigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat niet is aangetoond dat de Svb in vergelijkbare gevallen een ander beleid hanteert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af.

Uitspraak

15/7080 AOW
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 september 2015, 14/3694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.F. Noot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Ook zijn nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Noot. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1938, is op [trouwdatum] 1956 in Marokko gehuwd met de
heer [naam echtgenoot] . De echtgenoot van appellante is in 1966 naar Nederland gekomen. De Svb heeft aan de echtgenoot van appellante een ouderdomspensioen ingevolgde de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Bij de aanvraag om toekenning van AOW in 2008 heeft de echtgenoot van appellant opgegeven dat hij is gehuwd met [naam B] , geboren in 1958, die sinds 1986 in Nederland woont. Pas in mei 2012 is de Svb ervan op de hoogte gesteld dat [naam echtgenoot] nog een eerste echtgenote in Marokko heeft. In juni 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om een ouderdomspensioen ingevolge de AOW.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft de Svb aan appellante een AOW-pensioen toegekend met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat bij de Svb geen bijzondere omstandigheden bekend zijn om het AOW-pensioen eerder te doen ingaan.
1.3.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar het pensioen met volledige terugwerkende kracht dient te worden toegekend.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 9 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe nopen, met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar AOW-pensioen aan appellante toe te kennen. Daartoe is gesteld dat appellante noodgedwongen in Marokko verbleef en volledig in afzondering leefde. De relatie met haar echtgenoot was ontwricht en de echtgenoot zou appellante bewust onwetend hebben gehouden van alle zaken. Appellante was als analfabete onbekend met haar rechten en beschikte onvoldoende over hulp. Het inkomen van appellante heeft van 2003 tot 2011 ver beneden de voor haar geldende minimumnorm gelegen. Tot slot is beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband is verwezen naar een beslissing op bezwaar van 12 augustus 2014 in de zaak van [naam zaak] , waarin de Svb heeft aangenomen dat sprake is van een bijzonder geval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante vanaf mei 2011 recht heeft op AOW-pensioen. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie levert onbekendheid met de wettelijke regelingen in de regel geen bijzonder geval op als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Dit kan anders zijn als de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was. Volgens de beleidsregels van de Svb kan dit onder andere het geval zijn als er sprake is van onbekendheid met rechten welke voortvloeien uit verdragsbepalingen of uit bijzondere nationale bepalingen. Hoofdregel daarbij is echter dat onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet zonder meer leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. Een uitzondering geldt, als blijkt van een bijkomende omstandigheid op grond waarvan betrokkene niet op de hoogte kon zijn van zijn wettelijke rechten. Uitgangspunt is dat het vermoedelijk recht op ouderdomspensioen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van algemene bekendheid is.
4.3.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, mag onder langdurig in Nederland verblijvende, uit het buitenland afkomstige werknemers van algemene bekendheid worden verondersteld dat op grond van hun AOW-verzekering een eigen recht op AOW-pensioen ontstaat voor hun in het land van herkomst achtergebleven echtgenotes. Bij eventuele twijfel ligt het op de weg van de werknemer zich te laten informeren en het ertoe te leiden dat de huwelijkspartner bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een aanvraag om ouderdomspensioen indient teneinde eventuele aan de verzekering van de werknemer te ontlenen aanspraken veilig te stellen. Het achterwege blijven van een dergelijke aanvraag ligt in beginsel in de risicosfeer van de pensioengerechtigde en zal, behoudens bijzondere omstandigheden in de individuele situatie, geen bijzonder geval opleveren als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW (zie ECLI:NL:CRVB:2004:AP4599).
4.4.
Bij appellante is onvoldoende is gebleken van bijzondere omstandigheden in de individuele situatie, waardoor het achterwege blijven van een aanvraag niet langer binnen haar risicosfeer zou liggen. Namens appellante is ter zitting verklaard dat het contact tussen de echtgenoot en appellante heel summier was, dat de echtgenoot haar sporadisch bezocht en dat hij haar daarbij geringe bedragen gaf. Verdere bijzonderheden, bijvoorbeeld over de vraag tot op welk moment er een zekere mate van contact is blijven bestaan tussen appellante en haar echtgenoot, konden niet worden gegeven. Op grond hiervan is voor de Raad niet verifieerbaar dat appellante zonder enig contact met haar echtgenoot in Marokko zou zijn achtergelaten. Verder is onvoldoende aannemelijk geworden dat appellante tussen 2003 en 2012 geen beroep kon doen op bijstand van derden. Geconstateerd wordt dat appellante zich kennelijk in 2012 wel van bijstand heeft kunnen voorzien. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bijzonder geval, wordt om deze redenen onderschreven.
4.5.
Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt als volgt overwogen. In het midden kan worden gelaten of de zaak [naam zaak] in alle relevante opzichten vergelijkbaar is met de zaak van appellante, en of de Svb in de zaak [naam zaak] een fout heeft gemaakt door een bijzonder geval aanwezig te achten. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat de Svb in dit soort gevallen een bijzonder geval aanwezig pleegt te achten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

AB