In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellante, die in Marokko woont. Appellante, geboren in 1938, heeft in 2008 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen, nadat haar echtgenoot, die in Nederland woont, eerder een AOW-pensioen had ontvangen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende appellante een AOW-pensioen toe met terugwerkende kracht van één jaar, maar weigerde een eerdere ingangsdatum, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Appellante heeft in bezwaar en hoger beroep aangevoerd dat zij in Marokko in afzondering leefde en niet op de hoogte was van haar rechten, wat volgens haar een bijzonder geval zou vormen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden. De Raad heeft overwogen dat onbekendheid met de wet in de regel geen bijzonder geval oplevert en dat appellante onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die haar situatie rechtvaardigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat niet is aangetoond dat de Svb in vergelijkbare gevallen een ander beleid hanteert. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af.