ECLI:NL:CRVB:2017:3531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
17/6364-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had geweigerd verzoeker na 10 oktober 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Verzoeker stelde dat hij in 2011 voor 100% in staat was geacht om zijn werk te hervatten, maar dat hij in werkelijkheid slechts voor 85-90% in staat was om te werken. Een onafhankelijk keuringsarts had in augustus 2014 vastgesteld dat hij niet kon werken, wat tot op heden geldt.

Verzoeker diende op 20 augustus 2017 een verzoek om een voorlopige voorziening in, omdat hij niet wilde meewerken aan een onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts. De voorzieningenrechter heeft op 28 september 2017 de zaak behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. M.W.L. Clemens. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van de artikelen 8:104 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist.

Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat niet is gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat hij de uitspraak in de hoofdzaak niet kan afwachten. De Raad heeft op 5 oktober 2017 aan partijen bericht dat het onderzoek in de hoofdzaak is gesloten en dat op 25 oktober 2017 uitspraak zal worden gedaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/6364-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 15 augustus 2016 (16/2128), bekend onder registernummer 16/6052 WIA. Op 20 augustus 2017 heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van het Uwv van 25 maart 2016 ongegrond verklaard. Bij dat besluit is de weigering om verzoeker alsnog na 10 oktober 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen gehandhaafd. In hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat hij in 2011 voor 100% in staat is geacht om zijn werk te hervatten, maar dat hij zijn hele leven slechts voor 85-90% in staat is geweest om te werken. In augustus 2014 is in het kader van een keuring op verzoek van de gemeente Etten-Leur door een onafhankelijk keuringsarts vastgesteld dat hij niet kon werken en dat geldt tot op heden.
1.2.
Het onderzoek in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juli 2017. Het onderzoek is vervolgens heropend en partijen zijn in kennis gesteld van het voornemen een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige in te schakelen om de Raad te adviseren. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker deze voorlopige voorziening gevraagd. Verzoeker heeft gesteld niet te willen meewerken aan een onderzoek door een onafhankelijk verzekeringsarts. In het verzoekschrift heeft verzoeker de Raad verzocht om zo spoedig mogelijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3. Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.
Ter zitting heeft verzoeker herhaald dat hij geen behoefte heeft aan een nader medisch onderzoek en dat hij niet wenst mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Hij heeft evenmin behoefte aan een nadere zitting in de hoofdzaak en verzoekt de Raad zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te doen. Ook het Uwv heeft meegedeeld dat, nu verzoeker geen verder onderzoek in de zaak wenst, geen nadere zitting nodig is en de Raad uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
4.2.
Bij brief van 5 oktober 2017 heeft de Raad partijen bericht dat het onderzoek in de hoofdzaak is gesloten en dat op 25 oktober 2017 uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak. Niet is gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat deze uitspraak niet door hem kan worden afgewacht. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet dan ook worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB