Uitspraak
OVERWEGINGEN
16 december 2014 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2015 ten grondslag.
ZW-uitkering per 18 februari 2015. In hoger beroep benadrukt appellante dat ze last heeft van pijnklachten in de armen en ellebogen, dat er is sprake van tintelingen en gevoelloosheid in de linkerarm en hand, dat ze slaapproblemen heeft en dat ze ’s nachts wakker wordt van de pijnklachten, waardoor ze last heeft van vermoeidheidsklachten en stemmingsproblematiek. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante opnieuw verwezen naar de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en nadere medische stukken overgelegd. Appellante heeft benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eerder geduide functies, ondanks haar forse beperkingen, toch geschikt zijn. Appellante heeft verder te kennen gegeven dat per 1 december 2015 een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA heeft plaatsgevonden en dat door een verzekeringsarts is vastgesteld dat er sprake is van toegenomen beperkingen die leiden tot een verminderde fysieke belastbaarheid. Uit het in hoger beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts van
11 februari 2016 blijkt volgens appellante dat sprake is van toegenomen beperkingen per
18 februari 2015 en dat zij de eerder geduide functies niet kan vervullen.
BESLISSING
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.