ECLI:NL:CRVB:2017:3523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
16/42 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 23 april 2012 ziek meldde vanwege psychische problematiek en moeheidsklachten, diende op 30 april 2014 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant met ingang van 21 april 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij als normaal belastbaar werd beschouwd. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond, verwijzend naar een rapport van de verzekeringsarts.

Appellant stelde beroep in tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat er wel degelijk sprake was van beperkingen door zijn psychische problemen. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, omdat de verzekeringsartsen overtuigend hadden gemotiveerd dat er op de datum in geding geen beperkingen waren. Appellant ging in hoger beroep en handhaafde zijn eerdere gronden. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. De Raad wees het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te raadplegen af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, op 13 oktober 2017.

Uitspraak

16/42 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 november 2015, 15/516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Arnold, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. H.G.B. van der Wal, opvolgend gemachtigde van appellant, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 23 april 2012 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als kwaliteitscontroleur wegens psychische problematiek en moeheidsklachten. Op 30 april 2014 heeft appellant een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2014 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellant met ingang van 21 april 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat geen sprake is van beperkingen voortvloeiend uit ziekte of gebreken. Appellant is normaal belastbaar geacht voor arbeid.
1.3.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 2014 ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2014. Deze heeft informatie van de huisarts bij de beoordeling meegewogen.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarin heeft appellant aangevoerd dat uit informatie van de behandelend sector blijkt dat appellant te kampen heeft met psychische problemen. Appellant heeft erop gewezen dat sprake is van een gat in de behandeling, doordat hij vanaf medio 2013 enige tijd onverzekerd is geweest voor de Zorgverzekeringswet. Uit de wel beschikbare informatie van de behandelend sector blijkt dat appellant zowel vóór die tijd als nadien en ook op de datum in geding diverse klachten had, te weten hoofdpijn, oorsuizen, nek- en schouderklachten, misselijkheid en moeheid. Verder is appellant prikkelbaar, is sprake van een aangezichtsverlamming, hartkloppingen en huilbuien. Appellant verwijst naar de stukken die hij in bezwaar heeft overgelegd, zoals een rapport van HSK van 24 december 2012.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv op overtuigende wijze hebben gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake is geweest van beperkingen als gevolg van ziekte of gebreken. Appellant heeft geen medische gegevens in geding gebracht op grond waarvan twijfel is ontstaan aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Terecht heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht de maatgevende arbeid te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Verder heeft appellant bij brief van 24 augustus 2016 medische informatie in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Op 31 augustus 2017 is namens appellant een brief met bijlagen per fax ingezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat betreft de onder 3.3 vermelde stukken wordt overwogen dat de inzending van deze stukken tardief is. Mede gezien het standpunt van het Uwv, als besproken ter zitting, worden deze stukken op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht onbesproken gelaten.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht op het spreekuur op 30 juni 2014 en is op basis hiervan en na bestudering van het dossier in zijn rapport van diezelfde datum tot de conclusie gekomen dat zowel bij psychisch onderzoek alsook bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen zijn vastgesteld. Rond de datum in geding, 21 april 2014, is geen medische informatie beschikbaar die tot een andere conclusie aanleiding geeft. De verklaring van appellant, dat hij vanaf medio 2013 niet verzekerd is geweest en om die reden geen medische informatie over de betreffende periode kan overleggen, is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Ook de informatie van HSK van 24 december 2012 maakt de beoordeling niet anders. Het betreft een verslag van een tweetal intakegesprekken in december 2012, dus geruime tijd voor de datum in geding. Uit die informatie blijkt dat werd besloten geen psychologische behandeling op te starten en dat appellant terugverwezen is naar de huisarts.
4.3.
Nu de Raad geen aanleiding ziet om aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen te twijfelen, wordt het verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijk deskundige afgewezen.
4.4.
Overwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB