In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld als lasser/bankwerker, had in eerste instantie geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% lag. Na een herbeoordeling werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,25%, wat leidde tot een loongerelateerde WGA-uitkering. De appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, en dat hij recht had op een hogere uitkering vanwege hevige pijnklachten door hernia's.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de verklaringen van zijn behandelend artsen onvoldoende waren meegewogen en dat er geen rekening was gehouden met zijn psychische klachten. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was en dat de beperkingen logisch voortvloeiden uit de beschikbare medische informatie. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de geselecteerde functies passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.