ECLI:NL:CRVB:2017:3520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
15/6424 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 50,17%. Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, heeft zich ziek gemeld vanwege pijnklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling besloten dat appellant vanaf 1 juli 2014 geen WGA-uitkering meer ontvangt. In een later besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,17%, wat appellant betwist. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten, en dat hij een urenbeperking nodig heeft. De Raad heeft het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat nader onderzoek zou leiden tot een andere beoordeling van de belastbaarheid van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant zijn meegewogen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een urenbeperking en dat de combinatie van klachten niet leidt tot meer beperkingen dan vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder grond voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/6424 WIA
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 augustus 2015, 15/1318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft mr. Wits zich als gemachtigde onttrokken.
Nadien heeft mr. E. Osinga zich als gemachtigde gesteld. Op 31 augustus 2017 heeft
mr. Osinga aanvullende stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Osinga. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als verkeersregelaar. Op 29 november 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens pijnklachten aan de linker arm en linker voet en psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2013 aan appellant met ingang van 16 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft het Uwv, na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling, vastgesteld dat appellant vanaf 1 juli 2014 geen
WGA-uitkering meer krijgt.
1.3.
Bij besluit van 26 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 50,17%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. De combinatie van deze klachten kost appellant zoveel energie dat hij niet volledig beschikbaar is voor arbeid. Een urenbeperking is daarom aangewezen. Ter zitting van de Raad op 1 september 2017 is door appellant verzocht de behandeling van de zaak aan te houden omdat zijn gemachtigde, die zich zeer recent als gemachtigde heeft gesteld, het dossier nader wil bestuderen en bezien of er aanleiding is om zelf een deskundige te raadplegen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek om aanhouding wordt afgewezen. In dit verband wordt overwogen dat met de stukken die appellant kort voor de zitting heeft ingediend onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat van een nader onderzoek resultaten te verwachten zijn, die gevolgen zouden kunnen hebben voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant op de nu in geding zijnde datum.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Daartoe is van belang dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant hebben gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar ingediende medische informatie in de heroverweging betrokken en hierin aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op enkele onderdelen te wijzigen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt naar voren dat zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellant zijn meegewogen. Met betrekking tot de – reeds in bezwaar neergelegde – claim op een urenbeperking is vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de standaard Verminderde arbeidsduur. Een urenbeperking vanuit preventief oogpunt acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk omdat de psychiatrische stoornis, stemmingsstoornis, licht van aard is. Dat de combinatie van de klachten tot meer beperkingen zou moeten leiden heeft appellant niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft appellant een toelichting gegeven op zijn lichamelijke en psychische problemen. Hoewel de Raad er niet aan voorbij ziet dat appellant zich in een moeilijke situatie bevindt, moet hij vaststellen dat wat in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 november 2014 wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.5.
Uit 4.1 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

AB