ECLI:NL:CRVB:2017:3514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
14/4093 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WW-uitkering en vergoeding van wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 januari 2012. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.C.A.M. Bouts, heeft verzocht om herziening van de weigering van het Uwv om hem een WW-uitkering toe te kennen. De Raad had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging van het Uwv met betrekking tot de gevolgen van verzoekers verhuizing naar Duitsland voor zijn recht op WW-uitkering.

Verzoeker stelde dat hij slachtoffer was van slechte informatie van het Uwv en vroeg om vergoeding van wettelijke rente. De Raad overwoog dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat was ingediend. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn.

De Raad heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/4093 WW
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 januari 2012, 09/2798 WW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat, bij brief van 21 juli 2014 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 januari 2012, 09/2798 WW,
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Verzoeker heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij zijn uitspraak van 17 januari 2012 heeft de Raad de weigering van het Uwv om aan appellant met ingang van 1 november 2007 een WW-uitkering toe te kennen op grond van artikel 71, eerste lid, sub b onder i, van verordening (EEG) nr. 1408/71 in stand gelaten. De Raad heeft daarbij verder geoordeeld dat geen sprake is van een schriftelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het Uwv dat de verhuizing van verzoeker naar Duitsland niet van invloed zou zijn op zijn recht op WW-uitkering.
1.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hij slachtoffer is geworden van de slechte informatie van het Uwv en de, volgens verzoeker, rigide jurisprudentie van de Raad. Verzoeker heeft daarbij verzocht om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op
januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, artikel 8:88 (oud) van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
2.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid (oud), van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, zoals deze bepalingen luidden voor 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak, mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.5.
Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek onderbouwd zoals hiervoor is weergegeven onder 1.2. Ter zitting is verder betoogd dat de uitspraak van de Raad herzien dient te worden omdat het bij het Uwv een ‘janboel’ is. Nu gesteld noch gebleken is dat verzoeker pas minder dan een jaar voor de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met deze gegevens, en de uitspraak waarvan herziening is verzocht daarnaast dateert van meer dan een jaar voor de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
2.6.
Uit 2.1 tot en met 2.5 vloeit voort dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het verzoek van verzoeker om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente moet dan ook worden afgewezen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat de Raad aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening niet toekomt. Hierbij herhaalt de Raad nog maar eens dat hij al meermalen heeft uitgesproken dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot

AB