In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 januari 2012. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. L.C.A.M. Bouts, heeft verzocht om herziening van de weigering van het Uwv om hem een WW-uitkering toe te kennen. De Raad had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging van het Uwv met betrekking tot de gevolgen van verzoekers verhuizing naar Duitsland voor zijn recht op WW-uitkering.
Verzoeker stelde dat hij slachtoffer was van slechte informatie van het Uwv en vroeg om vergoeding van wettelijke rente. De Raad overwoog dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek onredelijk laat was ingediend. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn.
De Raad heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.