ECLI:NL:CRVB:2017:3509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
14/4111 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de psychische klachten van een tweede-generatie oorlogsslachtoffer in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die als tweede-generatie oorlogsslachtoffer is erkend. De appellant, geboren in 1964, heeft psychische klachten, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis, die in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsgevolgen van zijn vader. De Raad heeft een deskundige, psychiater H.S.R. Witte, benoemd om de relatie tussen de psychische klachten van de appellant en de vervolgingsgevolgen van zijn vader te onderzoeken. De deskundige concludeert dat de ADHD en verslavingsproblematiek van de appellant niet in overwegende mate het gevolg zijn van de vervolgingsgevolgen van zijn vader. De Raad oordeelt dat de kosten die de appellant heeft gemaakt voor zijn verslavingsproblematiek niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze niet in verband staan met de ziekten of gebreken die onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers vallen. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank.

Uitspraak

14/4111 WUV
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant], woonplaats onbekend (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 juni 2014, kenmerk BZ01718381 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Daar is appellant verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Na deze zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en is H.S.R. Witte, psychiater, tot deskundige benoemd. De deskundige heeft een rapport uitgebracht. Partijen hebben op het rapport gereageerd.
Wegens gebleken onbekendheid van de woon- of verblijfplaats van appellant is in de Staatscourant van 19 mei 2017 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 31 augustus 2017.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 31 augustus 2017. Van de zijde van appellant is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1964, is bij besluit van 20 april 1995 als zogenoemd tweede-generatie oorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. In dat verband is aanvaard dat de psychische klachten (borderline persoonlijkheidsstoornis) van appellant in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsgevolgen van zijn vader. Bij het besluit van 20 april 1995 is aan appellant onder meer een vergoeding toegekend voor de kosten verbonden aan medische behandelingen en medicijnen verband houdende met de aanvaarde psychische klachten.
1.2.
In oktober 2013 heeft appellant onder meer verzocht de kosten te vergoeden die hij in 2008 en 2009 heeft gemaakt voor de behandeling in het kader van zijn verslavingsproblematiek in het [naam centrum].
1.3.
Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij betalingsbeschikking van 3 januari 2014 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de kosten van de verslavingsproblematiek niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de verslavingsproblematiek van appellant niet in overwegende mate in verband staat met de bij zijn vader door de vervolging ontstane ziekten of gebreken.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Wuv worden, kort samengevat, indien de vervolgde ziekten of gebreken heeft die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan, de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen volledig vergoed
.
2.2.
De Raad heeft aanleiding gezien tot de benoeming van de psychiater Witte als deskundige. Aan hem is met name de vraag voorgelegd of het standpunt van verweerder kan worden gevolgd dat alleen de borderline persoonlijkheidsstoornis van appellant in overwegende mate het gevolg is van de vervolgingsgevolgen van zijn vader en dat dit bij de verslaving en de ADHD niet het geval is. Daarbij is gevraagd of het mogelijk is dat die ziektebeelden los van elkaar te zien zijn of dat de verslaving en/of de ADHD dienen te worden beschouwd als onderdelen van het complex van psychische klachten die voortvloeien uit de vervolgingsgevolgen van de vader van appellant.
2.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De Raad zal dus uitgaan van de bevindingen van Witte. Witte acht het onvoldoende aannemelijk dat de ADHD en verslavingsproblematiek een gevolg zijn van de vervolgingsgevolgen van vader; in ieder geval niet in overwegende mate. Dit verband komt uit het eigen onderzoek niet naar voren, is uit de dossierstukken niet te halen en komt ook uit de biografie onvoldoende naar voren, aldus Witte. Daarbij stelt hij dat de borderlineproblematiek in het algemeen met het klimmen van de jaren milder wordt en dat deze niet kan worden beïnvloed door behandeling van ADHD en/of verslaving. Deze aandoeningen staan los van elkaar.
2.4.
Het voorgaande betekent dat de door appellant gedeclareerde kosten geen verband houden met ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 20 van de Wuv, zodat die kosten door verweerder terecht niet zijn vergoed.
2.5.
Dat brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. van der Meulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD