ECLI:NL:CRVB:2017:3506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
15/4431 WUV-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van het bestreden besluit inzake vergoeding van kosten voor begeleiding bij het nuttigen van maaltijden

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 12 oktober 2017, wordt het bestreden besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank beoordeeld. Appellante, geboren in 1959 en gelijkgesteld als tweede-generatie oorlogsslachtoffer, heeft een verzoek ingediend voor vergoeding van kosten verbonden aan een thuisopname in verband met haar eetstoornissen. Dit verzoek omvatte de vergoeding voor toezicht bij het nuttigen van maaltijden en de reiskosten van de toezichthouder. Het verzoek werd deels gegrond verklaard, maar de vergoeding voor meer dan twee uur begeleiding per dag werd afgewezen.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De Raad stelt vast dat de informatie die is ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige, dr. E. Gur, niet specifiek genoeg is toegepast op de situatie van appellante. De Raad concludeert dat verweerder had moeten laten onderzoeken door een geneeskundig adviseur of en in welke omvang begeleiding bij het nuttigen van maaltijden medisch noodzakelijk is voor appellante. De Raad draagt verweerder op om binnen twaalf weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten die invloed hebben op de rechten van betrokkenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

15/4431 WUV-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Israël (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 maart 2015, kenmerk BZ01725201 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Daar is appellante verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1959, is als zogenoemde tweede-generatie oorlogsslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de psychische klachten en [aandoening] in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. Naast een periodieke uitkering zijn aan appellante op grond van de Wuv verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
In september 2013 heeft appellante verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan een thuisopname in verband met haar eetstoornissen. Het verzoek ziet op het vergoeden van tweemaal twee uur per dag toezicht bij het nuttigen van maaltijden en daarnaast het vergoeden van de reiskosten en reistijd van een uur per keer voor de persoon die toezicht houdt. Dit voor zes dagen per week.
1.3.
Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 31 januari 2014. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit deels gegrond verklaard. Aan appellante is alsnog een vergoeding toegekend voor maximaal twee uur begeleiding per dag (inclusief reiskosten) tot een bedrag van 100 NIS, gedurende zes dagen per week. De vergoeding is verleend voor een periode van zes maanden. Een vergoeding voor meer dan twee uur begeleiding per dag is afgewezen aangezien twee uur per dag begeleiding redelijk wordt geacht. Op dat punt is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling
2.1.
Het bestreden besluit is tot stand gekomen op basis van informatie die is ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige, dr. E. Gur, hoofdafdeling eetstoornissen van het Sheba ziekenhuis in Tel Hashomer. Deze heeft enkele algemene vragen beantwoord over de gebruikelijkheid en kosten van thuisbehandeling van anorexiapatiënten in Israël, zonder kennisname van de ziektegeschiedenis en behandelingen van appellante. Verweerder heeft nagelaten die algemene informatie voor te leggen aan een van zijn geneeskundig adviseurs om de aldus verkregen informatie te vertalen naar de omstandigheden van appellante en te bezien of de door Gur geschetste begeleiding specifiek voldoet in de situatie van appellante. Verweerder had het aan de geneeskundig adviseur moeten laten om te bepalen of en zo ja in welke omvang het begeleiden bij het nuttigen van maaltijden in het geval van appellante medisch noodzakelijk is. Dit al dan niet aan de hand van een met appellante te houden persoonlijk onderhoud. Dit klemt te meer nu appellante uitdrukkelijk stelt dat er twee typen [aandoening] bestaan die elk een eigen aanpak vereisen.
2.2.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De Raad acht het aangewezen dat een geneeskundig adviseur van verweerder alsnog onderzoekt welke omvang van begeleiden bij het nuttigen van maaltijden in het geval van appelante medisch noodzakelijk is. Aan verweerder wordt daarom opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Raad stelt daarvoor een termijn van twaalf weken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt verweerder op om binnen twaalf weken van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 23 maart 2015 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici

HD