ECLI:NL:CRVB:2017:3504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
16-4123 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van medische indicatie en persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1940 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, genomen op 13 mei 2016, betrof de afwijzing van een verzoek om uitbreiding van de voorziening voor huishoudelijke hulp naar drie dagdelen per week. De Raad heeft vastgesteld dat er een medische indicatie bestaat voor meer dan twee dagdelen huishoudelijke hulp, gezien het chaotische gedrag van appellante en haar problemen bij de maaltijdbereiding. De Raad oordeelt dat verweerder zonder zorgvuldig onderzoek tot het bestreden besluit is gekomen, waarbij de medische indicatie niet adequaat is meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het besluit van 29 december 2015 herroepen en appellante recht gegeven op twaalf uren huishoudelijke hulp per week. De Raad heeft geconcludeerd dat, indien appellante geen persoonsgebonden budget (pgb) zou ontvangen, zij recht zou hebben op drie dagdelen huishoudelijke hulp. De Raad heeft ook vastgesteld dat er geen bewijs is dat de hulp die appellante ontvangt via het pgb gelijkgesteld kan worden met de benodigde huishoudelijke hulp. De Raad heeft verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 oktober 2017.

Uitspraak

16/4123 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Eusman, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 mei 2016, kenmerk BZ01946182 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Eusman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1940, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat haar psychische klachten in verband staan met de ondergane vervolging. Aan appellante zijn verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een voorziening voor een dagdeel huishoudelijke hulp.
1.2.
Op 13 juli 2015 heeft appellante verzocht om uitbreiding van de voorziening voor huishoudelijke hulp naar drie dagdelen per week. Bij besluit van 29 december 2015 heeft verweerder een vergoeding voor uitbreiding van huishoudelijke hulp naar twee dagdelen toegekend maar de vergoeding van een derde dagdeel afgewezen. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp, naast de vergoeding voor een personal organizer die appellante al heeft, voldoende is.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder voert het beleid dat in het geval er sprake is van uitsluitend causale psychische klachten in combinatie met chaotisch gedrag, toekenning van twee dagdelen huishoudelijke hulp kan plaatsvinden. Toekenning voor meer dan twee dagdelen vindt plaats indien de belanghebbende op grond van causale aandoeningen niet in staat is tot maaltijdbereiding, waarbij wordt onderscheiden of deze beperking geldt ten aanzien van het bereiden van warme maaltijden en/of lichte maaltijden.
2.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerders geneeskundig adviseur een medisch advies met een onderzoeksverslag uitgebracht. Hieruit blijkt dat appellante vanwege chaotisch gedrag in aanmerking komt voor twee dagdelen huishoudelijke hulp en dat er problemen zijn in de warme maaltijdbereiding. Aan appellante is echter al een voorziening toegekend in de vorm van een vergoeding voor een personal organizer. Omdat de hulp van die laatste ook ziet op het bestrijden van chaos, heeft de geneeskundig adviseur geconcludeerd dat beleidsmatig de vraag moet worden beantwoord of volstaan kan worden met toekenning van een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp naast de al toegekende personal organizer. Daarbij - dat wil zeggen bij de personal organizer en de huishoudelijke hulp tezamen - is dan tevens rekening gehouden met de problemen van appellante bij de maaltijdbereiding. Na een bevestigend antwoord op deze vraag heeft verweerder twee dagdelen huishoudelijke hulp toegekend en een derde dagdeel afgewezen. In de bezwaarprocedure heeft een andere geneeskundig adviseur de conclusie van de eerste onderschreven.
2.3.
Uit de adviezen van de geneeskundig adviseurs blijkt dat er een medische indicatie is voor een voorziening die bestaat uit meer dan twee dagdelen huishoudelijke hulp. Dit in verband met chaotisch gedrag van appellante en problemen bij de maaltijdbereiding. Ter zitting heeft verweerder erkend dat op grond van deze medische indicatie normaliter drie dagdelen huishoudelijke hulp aan appellante zouden zijn toegekend en dat daarvan alleen is afgezien omdat appellante ook een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt dat wordt ingezet voor hulp door een personal organizer. Aldus is er volgens verweerder al een voorziening in verband met appellantes chaotisch gedrag en kan worden volstaan met toekenning van twee dagdelen huishoudelijke hulp. Gezien de rapportages van de geneeskundig adviseurs gaan zij er kennelijk van uit dat appellante al een voorziening ontvangt in verband met haar chaotisch gedrag die kan worden gelijkgesteld met een voorziening bestaande uit een dagdeel huishoudelijke hulp daarvoor. Dat zij hebben geïnventariseerd waaruit de hulp van de personal organizer wat betreft inhoud en omvang concreet bestaat blijkt echter niet. Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat zij een pgb ontvangt voor vier uren hulp, bestemd voor één uur hulp door een personal organizer en verder voor drie andere zorgverleners. Verweerder is hierop in het bestreden besluit niet inhoudelijk ingegaan. Dat heeft hij ook in beroep niet gedaan. De conclusie is dat, gegeven de medische indicatie voor meer dan twee dagdelen huishoudelijke hulp, verweerder zonder zorgvuldig onderzoek en daardoor zonder kennis van de relevante feiten tot het bestreden besluit is gekomen.
2.4.
De Raad ziet aanleiding zelf in deze zaak te voorzien door het besluit van 29 december 2015 te herroepen en appellante een vergoeding te verlenen voor twaalf uren huishoudelijke hulp per week. Redengevend hiervoor is dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat aan appellante, indien zij geen pgb zou ontvangen, drie dagdelen huishoudelijke hulp zouden zijn toegekend terwijl het dossier geen enkel concreet aanknopingspunt biedt om aan te nemen dat de hulp die appellante bekostigt uit het pgb gelijk kan worden gesteld met een voorziening voor huishoudelijke hulp in verband met chaotisch gedrag dan wel in verband met problemen bij de maaltijdbereiding.
2.5.
Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 mei 2016;
- herroept het besluit van 29 december 2015;
- verleent appellante met ingang van 1 juli 2015 op grond van artikel 20 van de Wuv
een vergoeding voor twaalf uren huishoudelijke hulp per week;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van
13 mei 2016;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat verweerder het door appellante in beroep betaalde griffierecht van € 46,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Dinleyici
ew