ECLI:NL:CRVB:2017:3502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
15/7523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een zelfstandig schoonmaakster, had zich op 15 februari 2012 ziek gemeld en was op dat moment werkzaam als algemeen medewerkster. Na een ongeval waarbij zij ernstig gewond raakte, heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de appellant per 12 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar werd de appellant alsnog in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zij ook na haar ziekmelding werkzaamheden heeft verricht en dat deze inkomsten in aanmerking genomen moeten worden bij de berekening van haar maatmaninkomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant zich pas op 1 november 2013 vrijwillig heeft verzekerd voor haar werkzaamheden als zelfstandig schoonmaakster, en dat deze inkomsten geen deel uitmaken van de maatman en het maatmaninkomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen grond voor het oordeel dat het Uwv het dagloon onjuist heeft vastgesteld, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

15/7523 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 oktober 2015, 14/6170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich met ingang van 15 februari 2012 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als algemeen medewerkster bij [BV] voor 28,15 uur per week. Appellante was uit haar brandende huis gesprongen en heeft daarbij meerdere fracturen en brandwonden opgelopen.
1.2.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het Uwv geweigerd om appellante met ingang van
12 februari 2014 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 14 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2014 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en appellante met ingang van 12 februari 2014 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Appellante is een bruto uitkering van € 1.470,74 toegekend.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de maatgevende arbeid als medewerker bakkerij voor 28,15 uur per week voor onjuist te houden. Dit was immers de laatste functie van appellante voordat de arbeidsongeschiktheid intrad. Voor de functie van zelfstandig schoonmaakster was zij op dat moment nog niet verzekerd. De Wet WIA biedt geen steun voor het standpunt van appellante dat haar inkomen als zelfstandig schoonmaakster meegenomen zou moeten worden, omdat het gaat om niet verzekeringsplichtige werkzaamheden. Daarom heeft het Uwv deze inkomsten terecht buiten beschouwing gelaten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, anders dan appellante stelt, bij de berekening van het maatmaninkomen het loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (sv-loon) in aanmerking wordt genomen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv van een onjuist sv-loon is uitgegaan.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ook na 15 februari 2012 nog werkzaamheden heeft verricht, zowel in het kader van haar re-integratie als werkzaamheden als zelfstandig schoonmaakster. In de periode van 15 februari 2012 tot 12 februari 2014 heeft appellante gemiddeld twaalf uur per week werkzaamheden verricht en hiervoor loon ontvangen. Aangezien appellante tot 12 februari 2014 (ingangsdatum IVA-uitkering) werkzaamheden heeft verricht en zij per 1 november 2013 verzekerd was voor deze werkzaamheden, dienen deze inkomsten bij haar
sv-loon te worden opgeteld, aldus appellante.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de maatman en het maatmaninkomen en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt overwogen dat appellante zich pas op 1 november 2013 vrijwillig heeft verzekerd voor haar werkzaamheden als zelfstandig schoonmaakster. Dit is nadat appellante op 15 februari 2012 arbeidsongeschikt is geworden, zodat de inkomsten als zelfstandig schoonmaakster geen deel uitmaken van de maatman en het maatmaninkomen. Om dezelfde reden kunnen de inkomsten als zelfstandig schoonmaakster niet worden betrokken in de berekening van het dagloon. Het Uwv heeft het dagloon berekend in overeenstemming met de ter zake geldende wettelijke bepalingen. Er is geen grond voor het oordeel dat het Uwv het dagloon onjuist heeft vastgesteld.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

AB