In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een zelfstandig schoonmaakster, had zich op 15 februari 2012 ziek gemeld en was op dat moment werkzaam als algemeen medewerkster. Na een ongeval waarbij zij ernstig gewond raakte, heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de appellant per 12 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar werd de appellant alsnog in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering, maar de rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zij ook na haar ziekmelding werkzaamheden heeft verricht en dat deze inkomsten in aanmerking genomen moeten worden bij de berekening van haar maatmaninkomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant zich pas op 1 november 2013 vrijwillig heeft verzekerd voor haar werkzaamheden als zelfstandig schoonmaakster, en dat deze inkomsten geen deel uitmaken van de maatman en het maatmaninkomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen grond voor het oordeel dat het Uwv het dagloon onjuist heeft vastgesteld, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.