ECLI:NL:CRVB:2017:3493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
16/7139 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake OV-schuld en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. O. Emre, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, in strijd met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante stelde dat zij door een verkeersongeval in Turkije, waarbij zij ernstige letsels had opgelopen, niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad concludeerde dat uit de medische stukken niet bleek dat appellante niet in staat was om haar belangen adequaat te behartigen binnen de gestelde termijn. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/7139 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 oktober 2016, 16/2473 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Emre, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Namens appellante is mr. Emre verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 8 december 2014, 24 december 2014, 23 januari 2015, 27 februari 2015, 27 maart 2015, 24 april 2015, 29 mei 2015, 26 juni 2015 en 24 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard en haar bezwaar tegen de besluiten van 29 augustus 2015 en 25 september 2015 ongegrond verklaard. Bij deze besluiten heeft de minister een OV‑schuld aan appellante opgelegd, omdat zij ten onrechte beschikte over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct. Op 21 april 2016 heeft appellante beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat zij op 23 december 2013 in Turkije slachtoffer is geworden van een verkeersongeval. Bij dit ongeval heeft appellante diverse ernstige letsels opgelopen waarvoor zij in Turkije is behandeld en nog steeds wordt behandeld. Deze behandelingen vinden plaats in Turkije op advies van de huisarts van appellante. Appellante heeft geen familie in Nederland. Gelet hierop, is het appellante niet aan te rekenen dat zij het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad stelt, evenals de rechtbank, vast dat appellante het beroepschrift niet binnen de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de termijn voor het indienen van het beroepschrift in dit geval aan op 18 november 2015 en eindigde deze op 29 december 2015. De rechtbank heeft het beroepschrift van appellante, gedateerd 20 april 2016, op 21 april 2016 ontvangen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Uit de medische stukken die appellante heeft overgelegd, voor zover die stukken al zien op de periode hier in geding, volgt niet dat appellante niet in staat was om binnen de beroepstermijn (al dan niet pro forma) beroep in te stellen of dit door een ander te laten doen. Ook uit het in hoger beroep overgelegde rapport van medisch adviseur M.G.M. Swinkels volgt niet dat appellante in die periode niet in staat was om adequaat haar belangen te behartigen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, in de vorm van wettelijke rente, moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) H. Achtot

AB