ECLI:NL:CRVB:2017:3490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
17/932 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen studiefinanciering en bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die studiefinanciering had herzien en een bestuurlijke boete had opgelegd. De minister verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarbij werd opgemerkt dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

De Raad oordeelde dat de appellant de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 had ontvangen, maar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals het zoeken naar hulp bij het indienen van het bezwaarschrift, niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte toepassing van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de minister in het gelijk was gesteld.

Uitspraak

17/932 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2016, 16/3733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2017. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft met ingang van oktober 2015 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 aan appellant toegekend, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf 1 oktober 2015 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Bij dat besluit is een bedrag van € 614,34 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 21 januari 2016 heeft de minister aan appellant een bestuurlijke boete van € 307,17 opgelegd.
1.3.
Bij besluit van 4 mei 2016 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 niet‑ontvankelijk verklaard, omdat appellant te laat bezwaar heeft ingesteld en er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het bezwaar van appellant terecht niet‑ontvankelijk verklaard, omdat appellant te laat bezwaar heeft ingesteld tegen de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 en er geen aanleiding is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De omstandigheid dat appellant op zoek was naar een bekende die hem kon helpen bij het indienen van een bezwaarschrift leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant in de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar in te stellen en dat de minister geen herinneringsbrief aan appellant hoefde te sturen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet‑ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 heeft ontvangen. Evenmin is in geschil dat appellant niet tijdig bezwaar heeft ingesteld. In geschil is enkel of de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen die hebben geleid tot de conclusie dat de minister het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 15 januari 2016 en 21 januari 2016 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen appellant heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) H. Achtot

AB