ECLI:NL:CRVB:2017:3450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellant op 23 april 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Participatiewet. Hij heeft daarbij het adres van zijn broer opgegeven, maar heeft aangegeven dat hij vaak elders slaapt. De klantmanager heeft op 25 juni 2015 een huisbezoek willen afleggen, maar appellant was niet thuis. Vervolgens heeft de klantmanager appellant verzocht om contact op te nemen voor een afspraak, met de waarschuwing dat zijn aanvraag zou worden afgewezen als hij niet reageerde. Op 30 juni 2015 heeft het college de aanvraag afgewezen en op 9 juli 2015 het voorschot teruggevorderd. Het college heeft de bezwaren van appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had gereageerd op de brief van 25 juni 2015, die tijdig was bezorgd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Appellant was verplicht om volledige informatie over zijn woon- en leefsituatie te verstrekken. De Raad oordeelt dat appellant niet tijdig heeft gereageerd op de brief van het college, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen en het voorschot heeft teruggevorderd. Appellant heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de terugvordering, en het hoger beroep wordt afgewezen.