ECLI:NL:CRVB:2017:3448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
16/7455 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het verzoek om herziening van een eerder besluit van het Zorgkantoor werd afgewezen. Appellant had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor het jaar 2014, maar het Zorgkantoor had een bedrag van € 4.300,11 teruggevorderd. Appellant stelde dat hij een factuur van zorg die in november 2014 was verleend, over het hoofd had gezien en vroeg om herziening van het besluit van 30 maart 2015, waarin het pgb was vastgesteld op € 38.144,67.

Het Zorgkantoor wees het verzoek om herziening af, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangetoond, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de factuur van november 2014 niet als nieuw feit kon worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De factuur had al vóór het besluit van 30 maart 2015 overgelegd kunnen worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek van appellant om herziening terecht was afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/7455 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2016, 15/6729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 27 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Namens appellant is
mr. Boer verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het Zorgkantoor het pgb over 2014 vastgesteld op
€ 38.144,67 en een bedrag van € 4.300,11 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft appellant het Zorgkantoor verzocht om het besluit van
30 maart 2015 te herzien. Bij de verantwoording van het pgb over het jaar 2014 is de factuur van de in november 2014 verleende zorg over het hoofd gezien en niet ingestuurd. Hierdoor is een te laag bedrag aan zorgkosten verantwoord. Appellant heeft de factuur van de zorg van de maand november alsnog ingestuurd.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2015, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 5 november 2015 (bestreden besluit), heeft het Zorgkantoor het verzoek om herziening afgewezen. Hieraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de factuur van november 2014 niet als een nieuw gebleken feit kan worden aangemerkt. Door het besluit van 30 maart 2015 niet te herzien, wordt appellant onevenredig hard getroffen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant van 21 mei 2015 strekt ertoe dat het Zorgkantoor terugkomt van zijn besluit van 30 maart 2015. Het Zorgkantoor heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Het Zorgkantoor heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb geen sprake is. De factuur van de maand november, gedateerd 30 november 2014, kon reeds worden overgelegd vóórdat het vaststellingsbesluit van 30 maart 2015 werd genomen. Dat de bewindvoerder van appellant deze factuur over het hoofd heeft gezien, maakt niet dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dit gebrek komt voor rekening en risico van appellant.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het Zorgkantoor het verzoek van appellant van 21 mei 2015 mocht afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 30 maart 2015. In wat appellant heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft erkend, kan niet worden vastgesteld dat de factuur van november 2014 ook is betaald. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017.
(getekend) N.R. Docter
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

AB