ECLI:NL:CRVB:2017:3440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
15/8313 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en toetsing aan medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld met diverse klachten, waaronder fibromyalgie. De Raad oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische gegevens en dat er geen twijfel bestond aan de conclusies van de verzekeringsarts over haar belastbaarheid. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante op een deugdelijke wijze waren betrokken bij de beoordeling. Appellante had in hoger beroep herhaald dat haar functionele mogelijkheden beperkter waren dan door het Uwv aangenomen, maar de Raad concludeerde dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om aan de eerdere beoordelingen te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak benadrukt het beginsel van 'equality of arms', waarbij de mogelijkheid voor beide partijen om bewijs aan te dragen van belang is voor een eerlijk proces.

Uitspraak

15.8313 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 november 2015, 15/228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster callcenter voor ongeveer 28 uur per week. Zij heeft zich ziek gemeld met maagklachten en klachten veroorzaakt door fibromyalgie. Tevens heeft zij allergie- en psychische klachten. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 16 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 30 augustus 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts van 2 juli 2014 en van een arbeidsdeskundige van 11 juli 2014, waarin het standpunt is neergelegd dat appellante beperkingen heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat zij met de voor haar geselecteerde functies ten minste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.
1.2.
In bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2014 heeft appellante, onder overlegging van informatie van haar behandelend artsen, gesteld dat haar beperkingen niet goed in kaart zijn gebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van
13 november 2014 geconcludeerd dat wat appellante in bezwaar heeft aangevoerd, mede gelet op de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend artsen, geen aanleiding geeft om het standpunt van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat, te volgen. Bij besluit van
8 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht, dat alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector op een kenbare en deugdelijke wijze is betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Weliswaar heeft appellante ter zitting uitgelegd en toegelicht dat zij aanzienlijk meer beperkingen ervaart dan door de artsen van het Uwv is aangenomen, maar deze discrepantie is in het onderzoek meegenomen en door verzekeringsartsen verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar functionele mogelijkheden veel beperkter zijn dan de artsen van het Uwv hebben aangenomen en dat zij door deze beperkingen niet in staat is de voor haar passend geachte functies te vervullen. Appellante verwijst hiervoor ook naar de in hoger beroep ingediende informatie van de behandelend sector. Appellante heeft haar verzoek om een deskundige te benoemen herhaald en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
3.2.
In verweer heeft het Uwv, mede onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2017, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, is de Raad mede op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Korošec tegen Slovenië (EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:EHCR:2015:1008JUD007721212) tot het oordeel gekomen dat de kern van het beginsel van
equality of armserin is gelegen dat slechts als er een evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor een betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen
equality of armstussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
4.2.
Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist is te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Zij heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door zowel in bezwaar als in beroep en in hoger beroep gegevens van de behandelend sector in te zenden. Zij heeft gesteld dat haar medische beperkingen mede worden verklaard door de later definitief gestelde diagnose Lyme en voor de onderbouwing van deze stelling verwezen naar een brief van
dr. H. Ter Hofstede, internist, van 18 juli 2017, waaruit is af te leiden dat bij laboratoriumonderzoek een positieve IgG borrelia is vastgesteld. Gelet op de veelheid van door appellante verzamelde en ingebrachte medische informatie kan niet worden volgehouden dat sprake is van een ongelijke procespositie en kan een oordeel worden gegeven over de door appellante en het Uwv ingenomen standpunten.
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gedingstukken die in beroep beschikbaar waren geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 30 augustus 2014.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 augustus 2017 de stukken besproken die appellante in hoger beroep heeft ingebracht. Uiteengezet is dat toevoeging van een mogelijke diagnose Lymeziekte aan de bevestigde diagnosen fibromyalgie en SOLK niet dwingt tot het aannemen van meer of andere beperkingen.
4.3.3.
Uitgaande van alle voorhanden gegevens, waaronder de gegevens die naar voren komen uit de brief van Ter Hofstede, zijn de beperkingen als neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2014 een goede weergave van de mogelijkheden van appellante. Aan de door de verzekeringsarts opgestelde en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven FML ligt ten grondslag dat appellante verminderde benutbare mogelijkheden heeft. Appellante is nog belastbaar te beschouwen voor lichte werkzaamheden, waarbij aandacht is voor de verminderde psychische en fysieke belastbaarheid en waarbij tevens een urenbeperking geldt. De informatie van de behandelend artsen die appellante heeft ingebracht, heeft evenmin voldoende twijfel gebracht over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
4.3.4.
Uit de ingebrachte stukken lijkt naar voren te komen dat de toestand van appellante na de te beoordelen datum van 30 augustus 2014 is verslechterd. Aan die verslechtering komt voor de beoordeling of het Uwv op de in geding zijnde WIA-aanvraag juist heeft beslist, geen betekenis toe.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat, gelet op de aan deze functies verbonden belasting, de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante. Dit is inzichtelijk en overtuigend toegelicht in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L.H.J. van Haarlem
GdJ