ECLI:NL:CRVB:2017:3439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
16/5279 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante had een WGA-uitkering aangevraagd, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 49% werd vastgesteld. Na bezwaar en een nieuw medisch onderzoek werd deze mate verhoogd naar 75,1%. De rechtbank oordeelde echter dat appellante geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling, omdat eerdere besluiten onherroepelijk waren geworden.

In hoger beroep stelde appellante dat zij wel degelijk procesbelang had en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank het procesbelang van appellante niet had onderkend en vernietigde de eerdere uitspraak. De Raad beoordeelde vervolgens de rechtmatigheid van het bestreden besluit van het Uwv en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante informatie in zijn beoordeling betrokken en er waren geen aanknopingspunten voor twijfel aan zijn conclusies.

De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van appellante adequaat was en dat de geselecteerde functies passend waren. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante in hoger beroep, die in totaal € 3.165,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.

Uitspraak

16/5279 WIA
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 juli 2016, 15/4546 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.J. aan de Stegge hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door E. Scheringa. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was van 4 september 1978 tot 30 juni 2010 werkzaam voor [naam werkgever N.V.], laatstelijk als hypotheekadviseur voor gemiddeld 35,86 uur per week. Vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving heeft appellante zich met ingang van 7 maart 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten waarna appellante in aanmerking is gebracht voor uitkering ingevolge de Ziektewet. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van 4 december 2014 heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht en de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2015. Nadat een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk maar wel voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 5 maart 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 49%.
1.2.
In verband met het door appellante tegen het besluit van 2 februari 2015 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond, informatie opgevraagd bij de huisarts en de verkregen informatie in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek geconcludeerd dat op grond van de verkregen informatie sprake is van een depressieve stoornis die nog niet adequaat behandeld is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij geconcludeerd dat de medische problematiek erger is dan de eerder door de verzekeringsarts geconstateerde aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellante in aanmerking te nemen extra beperkingen vastgelegd in een nieuwe FML van 7 augustus 2015. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking aangenomen omdat appellante energetisch beperkt wordt geacht. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 31 augustus 2015 geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 5 maart 2015 moet worden bepaald op 75,10%.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. In dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat de beperkingen van appellante door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bijgesteld en dat de fulltime geduide functies niet passend zijn maar er wel voldoende parttime functies kunnen worden geduid. Omdat de hoogte van de uitkering door deze nieuwe beoordeling niet is gewijzigd, heeft het Uwv het primaire besluit van 2 februari 2015 niet herroepen.
1.4.
Bij besluit van 20 maart 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellante vanaf 5 juni 2015 in aanmerking is gebracht voor een WGA-vervolguitkering uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit is met een besluit van 5 november 2015 komen te vervallen en in plaats daarvan is bepaald dat appellante met ingang van 5 juni 2015 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddel aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Omdat appellante tegen de besluiten van
20 maart 2015 en 5 november 2015 geen rechtsmiddel heeft aangewend staat de
WIA-uitkering vanaf 5 juni 2015 onherroepelijk vast. De wens van appellante dat een onafhankelijke deskundige haar medische situatie beoordeelt is volgens de rechtbank niet een zelfstandig procesbelang nu dit niet kan leiden tot wijziging van de aard en hoogte van haar uitkering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beslissing.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gemotiveerd gesteld dat zij wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Ter zitting heeft appellante onder meer aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Appellante acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt en niet in staat om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv is met appellante van mening dat er sprake is van procesbelang, maar dat het beroep ongegrond had moeten worden verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met partijen wordt geoordeeld dat, gelet op de gestelde volledige arbeidsongeschiktheid, appellante een in rechte te honoreren belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Omdat de rechtbank dit procesbelang niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Ter zitting hebben partijen de Raad verzocht om in dat geval de zaak zonder terugwijzing af te doen. Van die bevoegdheid wordt gebruikgemaakt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal daarom de Raad beoordelen of het Uwv het bezwaar bij het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante gewezen op de reactie van de arbeidsdeskundige Overduin van de Landelijke Expertisebalie op het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van 16 augustus 2017. Deze informatie blijft echter buiten beschouwing nu deze laat is ingediend en de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting heeft meegedeeld niet op de net ontvangen reactie te kunnen reageren en bovendien bezwaar maakt tegen het alsnog in het geding brengen van dit stuk.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv appellante ingaande 5 maart 2015 op goede gronden in aanmerking heeft gebracht voor een WGA-uitkering waarbij de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 75,1%.
4.4.
Vastgesteld wordt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, bij appellante een psychisch onderzoek verricht en de bekende medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en aanvullende medische informatie opgevraagd bij de huisarts en de verkregen informatie bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van 7 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat bij appellante sprake is van een depressie. De medische problematiek wordt daardoor zwaarder ingeschat dan de door de verzekeringsarts vastgestelde aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast met verdergaande en gewijzigde beperkingen op mentaal vlak. Ook acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante energetisch beperkt en is er daarom een urenbeperking geïndiceerd. De verzekeringsarts heeft in beroep nog gereageerd op de door appellante overgelegde informatie van haar psycholoog van 22 juni 2015 en de nadere beroepsgronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop voldoende gemotiveerd dat de informatie van de psycholoog geen aanleiding geeft om de verzekeringsgeneeskundige grondslag te herzien. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
Anders dan appellante in hoger beroep heeft gesteld, wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante niet adequaat heeft vertaald naar beperkingen in de FML. De in hoger beroep door appellante ingebrachte arbeidsmedisch expertiserapport van
1 augustus 2017 van S.J. Hoitinga, bedrijfsarts, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 augustus 2017 gereageerd op de in hoger beroep overgelegde stukken en inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om op basis van dit rapport tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de belastbaarheid van appellante. Voor twijfel aan de juistheid van deze reactie is geen aanleiding.
4.6.
Gelet op het vorenstaande wordt geen aanleiding gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.7.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat de bezwaren van appellante zich met name richten op het aspect handelingstempo in de FML. In de FML van 7 augustus 2015 is geen beperking aangenomen op het aspect handelingstempo. Anders dan appellante heeft gesteld volgt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar of beroep niet dat hij appellante op dit aspect meer beperkt acht. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellante met de FML van 7 augustus 2015 zijn onderschat.
4.8.
Het bezwaar van appellante dat de conclusie van de arbeidsdeskundige in het arbeidsdeskundig expertiserapport van 1 augustus 2017 ten onrechte niet is overgenomen treft geen doel. Daartoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat het aspect handelingstempo voorkomt in de geselecteerde functies. Daartoe wordt verwezen naar het aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 augustus 2017, waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn reactie op het expertiserapport heeft vastgesteld dat er geen score is op hoog handelingstempo in de geselecteerde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij uitvoering gemotiveerd waarom er in deze functies niet sprake is van hoog handelingstempo of opgelegd of dwingend tempo en deze functies passend worden geacht.
4.9.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML van 7 augustus 2015 bestaat evenmin aanleiding voor een ander oordeel over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van
31 augustus 2015 en 16 augustus 2017 inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat de functies waarop de schatting is gebaseerd de belastbaarheid van appellante niet overschrijden en passend zijn te achten. Er bestaat geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.10.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2 tot en met 4.9 slaagt het beroep tegen het bestreden besluit niet en zal dan beroep ongegrond worden verklaard.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- aan kosten van rechtsbijstand (4 punten maal € 495,-) en € 2.175,- aan kosten van de door appellante ingeschakelde deskundige overeenkomstig de door appellante overgelegde en ter zitting met het Uwv besproken declaratie. De voor vergoeding in aanmerking te nemen proceskosten bedragen in totaal
€ 3.165,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 3.165,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

AB