ECLI:NL:CRVB:2017:3434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
15/4954 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de competenties van een politieambtenaar in het kader van bevordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de korpschef van politie die hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die de afwijzing van een verzoek om bevordering van een politieambtenaar, betrokkene, had vernietigd. Betrokkene had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek was afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de vereisten van het loopbaanbeleid. De rechtbank oordeelde dat de korpschef de beoordelingscriteria onjuist had geïnterpreteerd, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de korpschef binnen zijn beoordelingsruimte was gebleven. De Raad oordeelde dat de korpschef de beoordeling van betrokkene correct had uitgevoerd, waarbij de norm van 80% uitstekende scores voor bevordering gerechtvaardigd was. De Raad verwierp ook de argumenten van betrokkene over de niet-toepassing van het competentieprofiel Executieve Ondersteuning en de schending van artikel 6 van het Beoordelingsreglement, omdat deze argumenten niet tijdig waren ingediend. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/4954 AW, 15/5061 AW
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 juli 2015, 14/6458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. de Haas hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door [Y.]. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.J.M. Suijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk bij de voormalige regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, thans de Eenheid Rotterdam, als generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) in de functie van [functienaam].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Bij de voormalige regiopolitie Zuid-Holland-Zuid is het criterium van een beoordeling “boven de norm” zodanig ingevuld dat 80% van de beoordeelde competenties de score uitstekend (4) moet hebben. De bevordering is bedoeld voor politieambtenaren die bovenmatig functioneren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het beleid ten aanzien van het bevorderen bij excellerend presteren. Een medewerker kon op basis van dit beleid eerder bevorderd worden indien zijn functioneren als uitmuntend en voortreffelijk te kwalificeren was. In het Regionaal Management Team van het voormalige korps Zuid-Holland-Zuid is de norm van 80% uitstekend na overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Er is voor een percentage gekozen, omdat meerdere functies met een verschillend aantal competenties op grond van het loopbaanbeleid HAP II voor bevordering in aanmerking kwamen.
1.5.
Betrokkene heeft op 23 november 2012 verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP. Naar aanleiding van dit verzoek heeft op 19 juni 2013 een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 18 juli 2013 is de beoordeling vastgesteld en het verzoek om bevordering afgewezen. In de beoordeling zijn negen competenties betrokken, waarbij het functioneren van betrokkene op elk van de competenties is beschreven, resulterend in een eindscore per competentie. Betrokkene heeft drie keer een 4, twee keer een 3/4, drie keer
een 3 en één keer een 2/3 gescoord (1=onvoldoende, 2=matig, 3=voldoende en 4=uitstekend). De score 2/3 is toegekend aan de competentie “resultaatgerichtheid”. De vastgestelde beoordeling bevat een potentieel beoordeling waarin is opgenomen dat betrokkene op te veel vlakken matig/voldoende presteert om hem voor te dragen voor bevordering.
1.6.
Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren tegen het besluit van 18 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen de beoordeling ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om bevordering gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling niet houdbaar is. De korpschef heeft de grenzen van zijn beoordelingsruimte overschreden met het standpunt dat onder het vereiste van een beoordeling “boven de norm” moet worden verstaan een beoordeling waarbij het geheel van de functievervulling voor 80% met uitstekend (4) is gewaardeerd. Bij het ontbreken van een eindscore is van een beoordeling “boven de norm” in beginsel sprake als op alle competenties in ieder geval een 3 (voldoende) wordt gescoord en als op meer dan de helft van de competenties hoger dan een 3 wordt gescoord. Nu betrokkene niet op alle competenties ten minste een voldoende heeft gescoord, komt hij niet in aanmerking voor bevordering naar de functie van senior GGP.
3.1.
De korpschef heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voormalige regiopolitie Zuid-Holland-Zuid een onjuiste invulling heeft gegeven aan het criterium van een beoordeling “boven de norm”.
3.2.
Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen het meewegen van de competentie “resultaatgerichtheid” die is beoordeeld met een score 2/3. Deze competentie vormt geen onderdeel van het competentieprofiel en is bij andere medewerkers van de voormalige politieregio Zuid-Holland ook niet meegewogen. Bovendien is de beoordeling niet conform het Beoordelingsreglement vastgesteld, nu daarbij niet het competentieprofiel Executieve Ondersteuning is gevolgd in de zin dat een aantal daarin genoemde competenties niet zijn beoordeeld. Ter zitting is namens betrokkene tot slot nog aangevoerd dat artikel 6 van het Beoordelingsreglement is geschonden, nu er ten tijde van de beoordeling geen overeenstemming was over de informanten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van de korpschef
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) en 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1850) is de Raad van oordeel dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid toekwam een nadere invulling te geven aan het begrip “boven de norm” en dat met de in de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid daaraan gegeven invulling in de vorm van een rekenkundig criterium - ten minste 80% van de competenties met de score uitstekend (4) - binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. Het hoger beroep van de korpschef slaagt.
Het hoger beroep van betrokkene
4.2.
Vaststaat dat betrokkene niet is beoordeeld aan de hand van het competentieprofiel Executieve Ondersteuning. Door de korpschef is in dit kader verklaard dat dit een algemeen competentieprofiel betreft en dat de [functienamen], waartoe ook betrokkene behoort, zijn beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria. Deze criteria zijn vooraf aan de betrokken medewerkers medegedeeld, zoals blijkt uit een ongedateerde bijlage bij de beoordeling, die is opgesteld door de beoordelaar. De Raad ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Ook ziet de Raad hierin geen reden voor het oordeel dat niet de juiste competenties zijn beoordeeld. In dit kader treft wat is aangevoerd ten aanzien van de competentie “resultaatgerichtheid” geen doel.
4.3.
Als nader stuk is namens betrokkene op 17 juli 2017 het Beoordelingsreglement overgelegd met daarbij de opmerking dat hierop ter zitting een beroep zal worden gedaan, in het bijzonder op (schending van) artikel 6 van het Beoordelingsreglement. Eerst ter zitting is namens betrokkene betoogd op welke wijze artikel 6 van het Beoordelingsreglement zou zijn geschonden, namelijk dat niet met betrokkene gecommuniceerd zou zijn wie zou optreden als informant. De Raad merkt deze beroepsgrond als ontijdig ingediend aan omdat deze eerst ter zitting naar voren is gebracht, zodat de korpschef daarop niet adequaat heeft kunnen reageren. Wegens strijd met de goede procesorde wordt deze beroepsgrond buiten bespreking gelaten.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Dinleyici

HD