In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Sociale verzekeringsbank (Svb) wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De bezwaartermijn voor het indienen van een bezwaar tegen de besluiten van de Svb begon op 13 oktober 2015 en eindigde op 23 november 2015. Appellante heeft pas op 30 maart 2016 bezwaar gemaakt, wat na de termijn was.
Appellante voerde aan dat de Svb haar bij brief van 26 mei 2016 de verwachting had gewekt dat haar bezwaar inhoudelijk besproken zou worden, ondanks de overschrijding van de termijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante geen omstandigheden had aangevoerd die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maakten. De Raad bevestigde dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien er geen rechtsmiddelclausule was geschonden en er geen vertrouwen was gewekt dat het bezwaar alsnog ontvankelijk zou zijn.
De Raad merkte op dat appellante mogelijk op het verkeerde been was gezet door de brief van de Svb, maar dat dit niet leidde tot een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met H. Achtot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.