In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die kampt met ernstige gezondheidsproblemen en een geschiedenis van alcoholverslaving. Verzoeker had een indicatie voor zorg op grond van de AWBZ, maar na de invoering van de Wmo heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht zijn zorgindicatie herbeoordeeld en het aantal uren zorg verminderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, omdat hij van mening is dat de toegewezen zorg niet voldoende is om zijn zorgbehoefte te dekken.
De voorzieningenrechter heeft in het rapport van PsyQ voldoende indicaties gevonden dat de gezondheidssituatie van verzoeker aanzienlijk is verslechterd door de vermindering van zorg. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker recht heeft op een pgb dat gelijk is aan het bedrag dat hij tot 1 mei 2016 ontving, zodat hij de benodigde zorg kan inkopen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.
De uitspraak benadrukt het belang van adequate zorg voor kwetsbare personen en de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met zorgindicaties, vooral in situaties waarin de gezondheid van de betrokkenen in het geding is. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de toewijzing van het pgb ingaat op de datum van de uitspraak en geldt totdat er een onherroepelijke uitspraak is gedaan in het hoger beroep.