ECLI:NL:CRVB:2017:3400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
16/7061 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiebeschrijving en schadevergoeding in ambtenarenrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen besluiten van de korpschef van politie van 13 september 2016. De appellant, die sinds 1 september 2003 als [functie 2] was aangesteld, had beroep ingesteld tegen de besluiten die betrekking hadden op de functiebeschrijving van [functie 1] en de waardering daarvan. De Raad oordeelde dat de functiebeschrijving van [functie 1] een tekortkoming vertoonde, omdat deze niet adequaat de aard van de werkzaamheden van de appellant weergaf. De Raad stelde vast dat de functiebeschrijving niet voldeed aan de eisen die gesteld worden voor een juiste functiewaardering, en dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, vastgesteld op € 1.000,-, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De Raad bepaalde dat beroep tegen de nieuwe besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld, om zo een voortvarende afdoening van het geschil te waarborgen.

Uitspraak

16/7061 AW, 16/7062 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen de besluiten van de korpschef van politie van
13 september 2016 en het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 14 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5104) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2015, 14/4718, en een besluit van 2 september 2015 vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de korpschef nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 13 september 2016 (besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar gegrond verklaard en zijn de drie primaire besluiten gewijzigd.
Bij besluit van eveneens 13 september 2016 (besluit 2) heeft de korpschef de functie van [functie 1] (nummer [nummer] ) met ingang van 1 november 2010 op appellant van toepassing verklaard en de waardering van deze functie op salarisschaal 11 vastgesteld.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, beroep ingesteld tegen de besluiten 1 en 2.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend en appellant heeft een vraag van de Raad beantwoord. De korpschef heeft nog een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korspchef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen en P. den Hertog.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 2 juli 2015, 13/5070 AW e.v. (ECLI:NL:CRVB:2015:2200), en de (in het procesverloop genoemde) uitspraak van 14 juli 2016. Hij volstaat nu met het volgende.
1.1.
Appellant was vanaf 1 september 2003 aangesteld als [functie 2] in de politieregio
[regio] met salarisschaal 10. Hij is per 1 november 2010 benoemd en geplaatst als [functie 3] ( [functie 3] ). De toekenning van de functie [functie 3] heeft geleid tot twee aanpassingen in de akte van aanstelling. Tevens heeft de korpschef bij besluit van 24 oktober 2011 de uitgangsposities van appellant voor een functie ten behoeve van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld. Een verzoek van appellant om functieonderhoud van 16 december 2011 is aanvankelijk afgewezen en bij besluit van 21 mei 2014 alsnog toegewezen. Tegen de besluiten tot aanpassing van de akte van aanstelling, de vaststelling van de uitgangspositie voor het LFNP en het functieonderhoud heeft appellant rechtsmiddelen aangewend, die zijn uitgemond in de onder PROCESVERLOOP genoemde uitspraak van de Raad van 14 juli 2016.
1.2.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 14 juli 2016 heeft de korpschef de besluiten 1 en 2 genomen. Met betrekking tot de wijzigingen van de akte van aanstelling vanaf 1 november 2010, de uitgangspositie voor het LFNP en het verzoek om functieonderhoud is aan appellant hierbij - voor zover hier van belang - vanaf 1 november 2010 de functie van [functie 1] ( [nummer] ) toegekend en is deze functie bij het organisatieonderdeel [organisatieonderdeel] aangewezen als uitgangspositie voor het LFNP. In verband met het toegekende functieonderhoud is voor de functie van [functie 1] ( [nummer] ) een functiebeschrijving opgesteld met vaststelling van de waardering op salarisschaal 11.
1.3. De beroepen van appellant tegen de besluiten 1 en 2 zijn gericht tegen de beschrijving van de functie van [functie 1] ( [nummer] ).
2. Gelet op wat partijen naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Procesbelang
3. De korpschef heeft het procesbelang van appellant in twijfel getrokken, omdat het belang van appellant, die in 2016 met prepensioen is gegaan, beperkt is tot de financiële gevolgen van de matching naar de LFNP-functie die gebaseerd wordt op de bij besluit 1 nader vastgestelde uitgangspositie voor de LFNP-functie. De Raad volgt de korpschef niet. Appellant heeft een voldoende procesbelang, nu hij door middel van deze procedure een verbetering van het vervolgbesluit op de uitgangspositie tracht te bewerkstelligen, waarmee hij een niet gering financiëel voordeel kan bereiken.
De functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] )
4. De Raad moet beoordelen of de functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] ) een deugdelijke weergave vormt van de aan appellant vanaf 1 november 2010 opgedragen werkzaamheden.
4.1.1.
Appellant ziet als tekortkoming in de functiebeschrijving van [functie 1]
( [nummer] ) dat hierin niet tot uitdrukking komt dat de daarin genoemde “complexe projecten” de opsporing betreffen. Zijn plaats in de organisatie was en moet dus zijn de Divisie Recherche en het Team Regionale Recherche. Appellant heeft verwezen naar de bewoordingen in enkele geschriften. Ter zitting heeft appellant verduidelijkt dat hij als [functie 1] vanaf 1 november 2010 niet zelf opsporingswerkzaamheden verrichtte, maar dat zijn werkzaamheden wel vielen onder de terminologie ‘politiële beleidsvorming en ondersteuning of politiële (administratieve) ondersteuning’. Deze bewoordingen ontleent appellant aan paragraaf 3.2.4 van de Handleiding uitvoering matching met het oog op de positionering van een functie in het domein Uitvoering dan wel het domein Ondersteuning in het kader van de toekenning van een LFNP-functie. Appellants belang bij duidelijkheid over de aard van de projecten en de plaats in de organisatie van de werkzaamheden van [functie 3] is gelegen in de toekenning van de juiste LFNP-functie. Hij heeft tot nu toe een LFNP-functie in het domein Ondersteuning gekregen en meent dat zijn werkzaamheden thuishoren in het domein Uitvoering. Ter voorkoming van nog weer een
- mogelijk langdurige - gerechtelijke procedure daarover is verduidelijking van de functiebeschrijving noodzakelijk.
4.1.2.
De korpschef heeft benadrukt dat de functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] ) een korpsfunctie betrof en niet een latere LFNP-functie. In het kader van appellants belang bij de toekenning van een LFNP-functie in het domein Uitvoering heeft de korpschef ter zitting aangegeven, dat de vermelding van de plaats in de organisatie, [plaats in de organisatie] , zoals opgenomen in de functiebeschrijving [functie 1] ( [nummer] ) in wezen niet van belang is, omdat het erom gaat of de inhoud van appellants werkzaamheden als [functie 1] vanaf 1 november 2010 tot het domein Uitvoering behoort dan wel tot het domein Ondersteuning.
4.1.3.
Vanwege de opvatting van de korpschef over de vermelding van de plaats in de organisatie in de functiebeschrijving van de [functie 1] ( [nummer] ) en omdat de korpschef blijkens onder meer zijn brief van 8 juni 2017 aanvaardt dat appellant projecten in de opsporing heeft verricht, zal de Raad bij de beoordeling van de functiebeschrijving van de [functie 1] ( [nummer] ) de daarin opgenomen plaats in de organisatie buiten beschouwing laten.
4.2.1.
De functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] ) heeft betrekking op het tijdvak voorafgaande aan het LFNP-systeem. De bij het LFNP behorende functiebeschrijvingen waren dus niet van betekenis bij de onder 1.1 genoemde besluiten. Toch ziet de Raad aanleiding om bij de beoordeling van de besluiten 1 en 2 rekening te houden met de door appellant genoemde en in de Handleiding uitvoering matching vermelde omschrijving, omdat besluiten van de (rechtsvoorganger van de) korpschef over de akte van aanstelling, de uitgangspositie voor het LFNP en het verzoek om functieonderhoud inmiddels meermalen zijn vernietigd en daardoor nog niet finaal is beslist over de functie(beschrijving) die de grondslag moet vormen voor de toekenning van de LFNP-functie per 1 januari 2012.
4.2.2.
De korpschef ziet de [functie 1] ( [nummer] ) als een functie die bij de
LFNP-toekenning terecht is ingedeeld in het domein Ondersteuning. Appellant meent dat zijn functie bij het domein Uitvoering thuishoort. De Raad heeft vastgesteld dat de functiebeschrijving van de [functie 1] ( [nummer] ) geen enkele aanwijzing bevat over de inhoud van de complexe projecten die appellant moest verrichten. Nu de plaats in de organisatie daarover volgens de korpschef ook geen uitsluitsel geeft en omdat de korpschef geen systematische of andere concrete bezwaren heeft opgeworpen tegen het in aanmerking nemen van de door appellant genoemde bewoordingen, zal de Raad bij de beoordeling van de functiebeschrijving gelet op het verzoek van appellant, zoals toegelicht onder 4.1.1, ook bezien of bij appellant sprake was van ‘politiële beleidsvorming en ondersteuning of politiële (adminstratieve) ondersteuning’.
4.3.
Over het eerste project als [functie 3] , dat tot oktober 2013 heeft geduurd, heeft appellant ter zitting toegelicht dat hierin een nieuwe opsporingsmethode is ontwikkeld, waarbij gebruik werd gemaakt van [een bepaalde werkwijze] . De korpschef heeft deze omschrijving van de opgedragen werkzaamheden niet tegengesproken. Het tweede project betrof de bestrijding van [misdrijf A] . In dit project is volgens appellant een nieuw systeem ontwikkeld om [plegers van misdrijf A] te kunnen opsporen. De korpschef heeft ter zitting aangegeven niet op de hoogte te zijn van de inhoud van dit tweede project. Zich beperkend tot het eerste project is de Raad van oordeel dat, nu appellant als [functie 3] in dit drie jaar durende project onweersproken een nieuwe opsporingsmethode heeft ontwikkeld, hij daarmee werkzaamheden heeft verricht die vallen binnen de bewoordingen van ‘politiële beleidsvorming en ondersteuning of politiële (administratieve) ondersteuning’. De Raad is van oordeel dat aldus in de functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] ) een minstens wenselijke aanduiding van de aard van de projecten ontbreekt, nu verzoeken om functieonderhoud met toepassing van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie in het bijzonder bedoeld waren om over een juiste beschrijving van de werkzaamheden te beschikken met het oog op de vaststelling van de juiste uitgangspositie voor de
LFNP-operatie.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat de bij besluit 2 gegeven functiebeschrijving van [functie 1] ( [nummer] ) een zodanige tekortkoming bevat dat besluit 2 voor vernietiging in aanmerking komt. Omdat besluit 2 geen stand kan houden kan ook besluit 1 geen stand houden voorzover daarbij met [functie 1] ( [nummer] ) gedoeld is op de functiebeschrijving in besluit 2. Ook besluit 1 zal vernietigd worden.
4.5.
Mede omdat ter zitting ook is besproken op welke wijze de functiebeschrijving zou moeten en kunnen worden aangepast indien de Raad de door appellant bepleite tekortkoming zou aanvaarden acht de Raad zich in staat om de aanpassing van de functiebeschrijving [functie 1] ( [nummer] ) in deze uitspraak vast te leggen. Onder punt 1.1. moet achter ‘complex project’ worden toegevoegd ‘gericht op de verbetering van de opsporing / de uitvoeringspraktijk’. De Raad is niet in staat om in het geschil volledig finaal te beslissen, omdat bij besluit 2 ook een besluit is genomen over de waardering van de aangepaste functiebeschrijving. Een aanpassing van de functiebeschrijving noopt, zoals de korpschef ter zitting heeft uitgelegd, tot een nieuwe functiewaardering. De korpschef zal met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Dit geldt eveneens voor het vernietigde besluit 1.
4.6.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe besluiten slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Verzoek om schadevergoeding
5.1.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het gaat hierbij om een aanvulling op de schadevergoeding die hem bij de uitspraak van de Raad van 14 juli 2016 is toegekend.
5.2.
Verwezen wordt naar wat in die uitspraak onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen. Vanaf de ontvangst door de (rechtsvoorganger van de) korpschef op 12 april 2011 van het bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 28 februari 2011 tot de datum van deze uitspraak zijn zes jaren en ruim vijf maanden verstreken. Van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase is ook nu geen sprake geweest. De overschrijding komt geheel voor rekening van de korpschef. De door appellant geleden immateriële schade moet worden vastgesteld op 5 x € 500,- = € 2.500,-. Omdat appellant al € 1.500,- heeft ontvangen zal de korpschef veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 1.000,-.
Proceskosten
6. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.237,50 (1 punt beroepschrift, 0,5 punt inlichtingen, 1 punt zitting) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 13 september 2016 gegrond en vernietigt deze
besluiten;
- draagt de korpschef op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- veroordeelt de korpschef tot betaling aan appellant van vergoeding van schade tot een
bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.237,50;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 92,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A.M. Pasmans

HD