ECLI:NL:CRVB:2017:3381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
16-4606 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet melden eigendom onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling (aanvullende inkomensvoorziening ouderen) van betrokkenen, die sinds 1 juli 2006 deze voorziening ontvingen. De Sociale verzekeringsbank (SVB) had de AIO-aanvulling ingetrokken omdat betrokkenen niet hadden gemeld dat zij eigenaar waren van een appartement in Turkije. De SVB stelde dat hierdoor niet kon worden vastgesteld of betrokkenen in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de SVB niet voldoende had aangetoond dat de waarde van het appartement in de relevante periode boven de vrij te laten vermogensgrens uitkwam. De rechtbank vernietigde het besluit van de SVB en droeg hen op een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de SVB terecht had gesteld dat de inlichtingenverplichting was geschonden, maar dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de waarde van het appartement in 2008 niet meer zou zijn dan in 2013.

De Raad concludeerde dat de waarde van het appartement in de periode van 2008 tot 2013 niet kon worden vastgesteld, waardoor het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor betrokkenen en de rol van de SVB in het vaststellen van de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling.

Uitspraak

16.4606 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 juni 2016, 16/328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene 1] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] (betrokkene 2) te [woonplaats] , Turkije
Datum uitspraak: 3 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Namens betrokkenen is mr. De Witte verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkenen ontvingen van appellant sinds 1 juli 2006 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, van de Participatiewet. In 2006 is voor betrokkenen een schuld ontstaan aan de gemeente Den Haag van € 30.223,20.
1.2.
Naar aanleiding van het in het aanvraagformulier remigratie-uitkering door betrokkenen opgegeven adres - [adres] (Turkije) - is appellant een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan betrokkenen verleende AIO-aanvulling. In dat kader heeft appellant onder meer bij brief van 14 maart 2013 betrokkenen verzocht bewijsstukken van de eigendomsakte en een taxatierapport van het toekomstig woonadres van betrokkenen in Turkije te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 mei 2014, heeft appellant de AIO-aanvulling van betrokkenen met ingang van 1 juli 2013 ingetrokken, onder meer omdat bewijsstukken ontbraken waaruit blijkt wie de eigenaar is van de woning op het genoemde adres, als gevolg waarvan het recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen. Tegen het besluit van 22 mei 2014 hebben betrokkenen geen beroep ingesteld.
1.4.
In opdracht van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Sociale verzekeringsbank heeft een medewerker van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara onderzoek verricht in Turkije. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van
17 december 2013. Uit dit verslag komt naar voren dat betrokkene 1 sinds 10 november 2008 eigenaar is van een appartement op het onder 1.2 genoemde adres (appartement) en dat een lokale makelaar het appartement op 12 december 2013 heeft getaxeerd op een waarde van
- op dat moment - € 40.000,-.
1.5.
De onderzoeksresultaten zijn voor appellant aanleiding geweest om bij besluit van
27 januari 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 2 april 2015, het recht op AIO-aanvulling van betrokkenen in te trekken over de periode van 11 november 2008 tot en met 30 juni 2013 (periode in geding) en de over die periode gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 39.440,84 van betrokkenen terug te vorderen.
1.6.
Bij besluit van 7 januari 2016 (bestreden besluit) heeft appellant het tegen de besluiten van 27 januari 2015 en 2 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat betrokkenen, door geen melding te maken van het bezit van het appartement, de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden als gevolg waarvan het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld. Over de periode in geding kan de waarde van het appartement niet exact worden vastgesteld als gevolg waarvan niet kan worden vastgesteld of betrokkenen in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Hierdoor is aan betrokkenen ten onrechte een AIO-aanvulling verleend. De schuld die appellant bij de gemeente Den Haag heeft, maakt niet dat het recht op AIO-aanvulling kan worden vastgesteld.
1.7.
In een door betrokkenen in beroep overgelegd taxatieverslag van 10 maart 2016 staat vermeld dat de marktwaarde van het appartement voor het jaar 2008 rond de 60.000 TL moet zijn (omgerekend naar de koers in 2008 ongeveer € 19.000,-).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkenen tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat afdoende vaststaat dat, zelfs bij een waarde van het appartement van € 40.000,- in 2008 en bij een schuld aan de gemeente Den Haag in 2008 van € 30.223,20, het vermogen van betrokkenen in 2008 niet boven de grens van het vrij te laten vermogen kwam. De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat het appartement in 2008 meer waard was dan in 2013. Omdat op
12 december 2013 de waarde van het appartement € 40.000,- bedroeg en de schuld aan de gemeente Den Haag op diezelfde datum € 20.634,28, hebben betrokkenen afdoende aannemelijk gemaakt dat, als zij aan de inlichtingenverplichting hadden voldaan, pas op enig moment tussen 10 november 2008 en 12 december 2012 (lees: 12 december 2013) hun vermogen boven het toegestane bedrag zou zijn uitgekomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot intrekking van een AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op appellant rust.
4.2.
Vaststaat dat betrokkenen de inlichtingenverplichting hebben geschonden door de eigendom van het appartement niet aan appellant te melden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op AIO-aanvulling zou hebben gehad.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank, dat de woning in 2008 niet meer waard was dan in 2013, niet is gebaseerd op een taxatierapport. Het gaat hier om een aanname van de rechtbank die niet juist is. Deze beroepsgrond slaagt.
4.3.1.
Uit het taxatierapport van 12 december 2013 blijkt dat de actuele waarde van het appartement op die datum is getaxeerd op € 40.000,-. Deze waardebepaling heeft plaatsgevonden na de periode in geding en geeft geen inzicht in de waarde van het appartement en de ontwikkeling daarvan in die periode. Het in beroep door appellant overgelegde taxatierapport van 10 maart 2016 stelt dat de waarde van het appartement voor het jaar 2008 rond de 60.000 TL moet zijn geweest (omgerekend naar de koers in 2008 ongeveer € 19.000,-). Deze taxatie is niet onderbouwd, anders dan met dezelfde feiten en omstandigheden die zijn vermeld in het taxatierapport van de lokale makelaar van
12 december 2013 die de actuele waarde bepalen. Daarop kan, mede gelet op de lange periode tussen de datum van de taxatie (10 maart 2016) en het jaar waarover getaxeerd wordt (2008), geen betrouwbare waardebepaling worden gebaseerd van het appartement voor het begin van de periode in geding. Deze taxatie bevat ook geen gegevens over de waardeontwikkeling nadien. De omstandigheid dat de waarde volgens de aangifte van de onroerende zaakbelasting van het appartement in 2013 een verdubbeling in waarde laat zien ten opzichte van die in 2008 en de waarde van € 40.000,- ook min of meer een verdubbeling vertoont van de waarde van € 19.000,-, is onvoldoende om van de waarde uit het taxatierapport van 10 maart 2016 uit te gaan, nu hierin gegevens ontbreken op basis waarvan de waarde in 2008 is bepaald.
4.3.2.
Uit 4.3.1 volgt dat betrokkenen niet aannemelijk hebben gemaakt wat de waarde van het appartement was in de periode in geding. Dat het appartement in 2008 niet meer waard was dan in 2013 volgt niet uit de stukken en heeft de rechtbank niet nader gemotiveerd, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
4.4.
Nu de waarde van het appartement in de periode in geding niet kan worden vastgesteld, heeft appellant zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het recht op AIO-aanvulling, ongeacht wat de hoogte van de schuld aan de gemeente Den Haag was, niet kon worden vastgesteld. De Raad zal daarom de beroepsgronden over de hoogte van de schuld van betrokkenen aan Den Haag in de periode in geding onbesproken laten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en W.H. Bel en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S.A. de Graaff

HD