ECLI:NL:CRVB:2017:3372

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
16/6587 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland langer dan toegestane periode

Op 3 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft appellanten die vanaf 1 september 2014 bijstand ontvingen op grond van de Participatiewet (PW). In juni 2015 gaven zij aan dat zij van 26 juni tot en met 27 juli 2015 in het buitenland zouden verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft vervolgens op 28 juli 2015 de bijstand van appellanten ingetrokken, omdat zij langer dan de toegestane 28 dagen buiten Nederland verbleven. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep voerden appellanten aan dat zij tijdig en met toestemming van het college hun verblijf in het buitenland hadden doorgegeven en dat zij erop mochten vertrouwen dat zij met behoud van bijstand in het buitenland mochten verblijven. De Raad oordeelde echter dat appellanten vanaf 25 juli 2015 geen recht op bijstand hadden, omdat zij langer dan vier weken in het buitenland verbleven. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd vastgesteld dat het recht op bijstand niet herleeft na een verblijf in het buitenland van langer dan vier weken.

De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het college hen had verzekerd dat zij met behoud van bijstand in het buitenland mochten verblijven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.6587 PW

Datum uitspraak: 3 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 september 2016, 16/598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Namens appellanten is verschenen mr. Janszen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T.A. van den Hoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 1 september 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op het formulier ‘vakantieverklaring’, gedagtekend 19 juni 2015, waarop twee ontvangststempels staan - 19 juni 2015 en 22 juni 2015 - en handgeschreven de opmerking “Let op nieuwe melding”, hebben appellanten opgegeven dat zij van 26 juni 2015 tot en met 27 juli 2015 in het buitenland verblijven.
1.3.
Bij besluit van 28 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 25 juli 2015 ingetrokken op de grond dat appellanten langer dan de toegestane duur van 28 dagen verblijf hebben gehouden buiten Nederland.
1.4.
Op een daartoe strekkende aanvraag heeft het college appellanten met ingang van 29 juli 2015 weer bijstand toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij tijdig en in overleg met en met toestemming van [naam] hun verblijf in het buitenland hebben doorgegeven. Zij mochten erop vertrouwen dat zij toestemming hadden om met behoud van bijstand in de door hen opgegeven periode in het buitenland te mogen verblijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
4.2.
Vaststaat dat appellanten op 26 juni 2015 naar Egypte zijn vertrokken en op 27 juli 2015 in Nederland zijn teruggekeerd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het college, zo blijkt uit de reactie op het bezwaarschrift, zowel de vertrekdag als de terugkeerdag niet als verblijf buiten Nederland beschouwt, staat vast dat appellanten vanaf 25 juli 2015 geen recht op bijstand hadden wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken. In de wet noch in de rechtspraak bestaat een aanknopingspunt dat na een buitenlands verblijf langer dan vier weken het recht op bijstand herleeft bij terugkomst in Nederland. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 11 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY5686), waarin eenzelfde overweging is opgenomen ten aanzien van het in die zaak ingenomen standpunt dat het recht op bijstand herleeft na ontslag uit detentie. Appellanten hadden (opnieuw) aanspraak kunnen maken op bijstand per 27 juli 2015 door zich direct bij terugkomst in Nederland bij het college te melden. Zij hebben dit echter niet gedaan omdat, zo heeft de gemachtigde tijdens de hoorzitting naar voren gebracht, appellanten daaraan niet zijn toegekomen en een jetlag hadden. Pas op 29 juli 2015, toen het intrekkingsbesluit al was genomen, hebben appellanten zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij drie keer bij het college hun vakantie hebben gemeld. Alle drie de keren is van de kant van het college niet gezegd dat zij dan geen bijstand zouden ontvangen. Hiermee hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat aan hen van de kant van het college is toegezegd dat zij in de in 1.2 genoemde periode met behoud van bijstand in het buitenland mochten verblijven. Het enkele feit dat zij hun vakantie bij het college hebben gemeld en dat het college niet heeft gezegd dat zij dan geen recht op bijstand meer zullen hebben, maakt niet dat door het college uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij appellanten gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) L.V. van Donk

AB