ECLI:NL:CRVB:2017:3371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- J.H.M. van de Ven
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwijging van onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, die bijstand ontvingen, hebben in strijd met hun inlichtingenverplichting verzuimd te melden dat zij onroerend goed bezitten in Turkije. De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug heeft na een melding van de politie een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten niet aan hun meldingsplicht hebben voldaan, wat resulteerde in de intrekking van hun bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 18 mei 1997.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, omdat zij op een aanvraagformulier hebben aangegeven dat zij bezittingen in het buitenland hebben. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellanten op het aanvraagformulier 'nee' hebben aangekruist bij de vraag naar onroerend goed in het buitenland. Dit argument werd door de Raad verworpen.
Daarnaast hebben appellanten betoogd dat het vestigen van een erfdienstbaarheid niet als een op geld waardeerbaar vermogensbestanddeel kan worden gekwalificeerd. De Raad oordeelde echter dat het vestigen van een zakelijk recht op een perceel wel degelijk op geld waardeerbaar is en dat appellanten dit hadden moeten melden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.