Uitspraak
16.2022 PW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag. De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet op afspraken was verschenen en onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 23 maart 2015 een aanvraag om bijstand indiende, maar dat hij niet de benodigde informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De appellant had een autobedrijf dat failliet was gegaan en had grote schulden, maar hij had ook een zorgbedrijf dat hij eerder had verkocht. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie, met name over de verkoop van het zorgbedrijf en de ontvangen bedragen.
De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot inwilliging van de aanvraag nopen. De appellant had niet aangetoond dat hij het bedrag van € 30.000,- van de koper van zijn zorgbedrijf had ontvangen, en de door hem overgelegde documenten waren niet overtuigend genoeg. De Raad concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de conclusie dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.