ECLI:NL:CRVB:2017:336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag na beëindiging onderneming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant heeft op 23 maart 2015 bijstand aangevraagd, nadat hij in 2009 zijn onderneming had beëindigd. Het college heeft appellant verzocht om objectieve en verifieerbare gegevens over zijn levensonderhoud sinds de beëindiging van zijn onderneming, maar appellant heeft hier niet aan voldaan. Het college heeft de aanvraag op 19 mei 2015 afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt in bijstandsbehoevende omstandigheden te verkeren. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel degelijk inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met de vereiste objectieve en controleerbare gegevens. De Raad benadrukt dat de bewijslast voor bijstandsbehoevendheid op de aanvrager rust en dat het college niet kan vaststellen of appellant recht heeft op bijstand zonder de benodigde informatie. De omstandigheid dat appellant later bijstand heeft ontvangen, verandert niets aan de beoordeling van de aanvraag in de hier besproken periode.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.