ECLI:NL:CRVB:2017:335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
16/2696 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van onvolledige informatie over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 10 december 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW), waarbij hij aangaf bij een kennis te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verzocht appellant om bewijs van inschrijving op zijn verblijfadres, maar appellant heeft niet op een uitnodiging voor een gesprek gereageerd en de gevraagde informatie niet geleverd. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woon- en leefsituatie en dat het college ten onrechte geen nader onderzoek had ingesteld. De Raad oordeelde dat appellant zijn informatieplicht had geschonden door niet op de afspraak te verschijnen en de benodigde informatie niet te verstrekken. Hierdoor kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

16.2696 PW

Datum uitspraak: 31 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2016, 16/1544 en 16/2155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Namens appellant is verschenen mr. De Heer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 10 december 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Daarbij heeft appellant aangegeven bij een kennis te wonen. Op
10 december 2015 heeft appellant tevens een postadres aangevraagd. Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij op het adres [adres 1] verblijft, maar dat hij zich daar niet kan inschrijven.
1.2.
Bij brief van 29 december 2015 heeft het college appellant verzocht uiterlijk 11 januari 2016 een bewijs van inschrijving te overleggen van het adres waar hij verblijft.
1.3.
Op 12 januari 2016 heeft appellant een formulier Aanmelding Screening Bijzondere doelgroepen ingeleverd. Daarop heeft appellant vermeld dat hij dakloos is en dat hij slaapt bij een kennis op de [adres 1] en bij zijn oom op de [adres 2] , beiden te [gemeente] .
1.4.
Bij brief van 12 januari 2016 is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari 2016 bij de Afdeling Bijzondere Doelgroepen van de gemeente Amsterdam. Hierbij is appellant onder meer verzocht een zogenoemd zevendagenformulier in te vullen en mee te nemen. Appellant is niet op de afspraak verschenen en heeft het formulier niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 10 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich hierbij, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat hij hangende de aanvraag van 10 december 2015, bij schrijven van 12 januari 2016 voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Op dat moment was duidelijk dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Het college had hiernaar een nader onderzoek moeten instellen maar heeft appellant, daarentegen, bij brief van 12 januari 2016 ten onrechte verzocht een nieuwe aanvraag in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 10 december 2015 (datum aanvraag) tot en met 10 februari 2016 (datum besluit op aanvraag).
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zo nodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Gelet op de onder 1.1 vermelde aanvraag van appellant en de vervolgens onder 1.3 gedane melding, waarop door appellant wisselend is verklaard over zijn woon- en verblijfplaats, had het college terecht gerede twijfel over de woon-en leefsituatie van appellant. Om hierover opheldering te krijgen heeft het college appellant terecht uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari 2016. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld een zogenoemd zevendagenformulier te overleggen. Anders dan appellant meent kan uit de brief van 12 januari 2016 niet worden afgeleid dat hij werd uitgenodigd om een nieuwe aanvraag in te dienen. In deze brief staat immers slechts vermeld dat appellant wordt uitgenodigd voor een gesprek in verband met zijn bijstandsaanvraag en zijn aanvraag om een briefadres. Nu appellant, zonder bericht, niet op de afspraak is verschenen en de benodigde informatie niet heeft verstrekt, heeft hij de informatieplicht geschonden waardoor het college het recht op bijstand niet kon vaststellen. Het lag niet op de weg van het college een nader onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van appellant. Gelet hierop heeft het college de aanvraag van
10 december 2015 terecht afgewezen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J. Tuit

HD