ECLI:NL:CRVB:2017:3299
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens onvoldoende aannemelijkheid van bijstandbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die tot en met februari 2012 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, diende op 2 juni 2014 een aanvraag in voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk kon maken dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie en niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Tijdens de procedure heeft appellante verklaard dat zij haar levensonderhoud deels heeft gefinancierd door middel van prostitutie, maar zij kon geen bewijsstukken overleggen van haar inkomsten of van de personen die haar financieel ondersteunden. Het college heeft vervolgens de verstrekte voorschotten teruggevorderd, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het aan appellante was om haar bijstandbehoevendheid aannemelijk te maken, en dat zij hierin niet is geslaagd. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.