ECLI:NL:CRVB:2017:3297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
17/3573 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Elburg niet-ontvankelijk had verklaard. Dit besluit betrof de intrekking van de bijstandsverlening aan verzoeker en zijn echtgenote, die sinds 19 februari 2013 bijstand ontvingen. De intrekking was gebaseerd op het feit dat verzoeker en zijn echtgenote niet verschenen op oproepen voor gesprekken en geen gevraagde informatie hadden overgelegd. Verzoeker heeft op 12 mei 2016 digitaal beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroepschrift niet tijdig was ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

In hoger beroep heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn is aangevangen op 25 maart 2016, de dag na verzending van het bestreden besluit aan het laatst bekende adres van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroepschrift van verzoeker, dat op 12 mei 2016 werd ingediend, buiten de beroepstermijn is ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is aangetoond. Daarom bevestigt de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2017. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/3573 PW, 17/3972 PW-VV
Datum uitspraak: 12 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017, 16/2917 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van
26 mei 2017
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Elburg (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Tevens heeft verzoeker op 26 mei 2017 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 31 augustus 2017. Partijen zijn, verzoeker met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontving samen met zijn echtgenote [echtgenote] (echtgenote) vanaf 19 februari 2013 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 3 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van verzoeker en zijn echtgenote ingetrokken. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat zij niet zijn verschenen op de oproepen voor gesprekken op 24 september 2015 en 15 oktober 2015 en dat zij niet de door het college gevraagde informatie hebben overgelegd.
1.3.
Verzoeker heeft op 12 mei 2016 (digitaal) beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.5.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2433) heeft het college aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het juiste adres van betrokkene, en betrokkene heeft nagelaten het college van de adreswijziging op de hoogte te stellen.
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de beroepstermijn is aangevangen op 25 maart 2016, de dag nadat het college het bestreden besluit heeft verstuurd aan het laatst bekende adres van verzoeker. Gelet op 4.4 eindigt de termijn voor het instellen van beroep in dit geval op 6 mei 2016. Dat het college het bestreden besluit, nadat het retour gekomen was met de aantekening ‘vertrokken/onbewoond’, nogmaals aan verzoeker heeft verzonden als bijlage van een e-mailbericht van 31 maart 2016, betekent niet dat er met die verzending per
e-mailbericht een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen. Terecht heeft de rechtbank er daarbij op gewezen dat in de rechtsmiddelenvoorlichting onder het bestreden besluit is opgenomen dat de beroepstermijn de dag na verzending aanvangt en dat uit het e-mailbericht van het college van 31 maart 2016 duidelijk blijkt dat het besluit al eerder was verzonden. Voor zover bij verzoeker nog twijfel zou hebben bestaan over de aanvangsdatum van de beroepstermijn, had het op zijn weg gelegen hierover informatie in te winnen bij het college.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het door verzoeker op 12 mei 2016 (digitaal) ingediende beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. Van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is niet gebleken. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 24 maart 2016 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD