ECLI:NL:CRVB:2017:3289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor huurschuld wegens gebrek aan zeer dringende redenen
Op 26 september 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor kosten gerelateerd aan een huurschuld van € 1.935,55. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door het college op 30 april 2015, met als argument dat appellante, hoewel zij ten tijde van het ontstaan van de schuldenlast niet over middelen beschikte, nadien wel in staat was om in haar noodzakelijke kosten te voorzien. Het college stelde dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen, aangezien er geen dreigende ontruiming was vastgesteld.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat er wel degelijk zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand, onder andere vanwege een dreigende ontruiming. De Raad oordeelde echter dat de situatie van appellante niet voldeed aan de criteria voor zeer dringende redenen zoals gesteld in artikel 49 van de PW. De Raad concludeerde dat appellante na het ontstaan van de huurschuld alsnog bijstand had ontvangen, waardoor zij in staat was om in haar kosten te voorzien. De argumenten van appellante werden verworpen, en het hoger beroep werd niet gehonoreerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, met F. Dinleyici als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.