ECLI:NL:CRVB:2017:3280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
16/5122 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almere, die de bijstandsverlening aan de appellant had ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand had teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De appellant had zijn beroep pas op 4 september 2015 ingediend, terwijl de termijn van zes weken na de beslissing van het college was verstreken. De rechtbank had de appellant in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom hij zijn beroep na de termijn had ingediend, maar de appellant had hierop niet gereageerd en was ook niet verschenen op de zitting.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld. De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de datum van de uitspraak van de rechtbank en dat hij geen uitnodiging had ontvangen voor de hoorzitting. De Raad oordeelde echter dat de appellant geen gronden had ingebracht die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het hoger beroep derhalve niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.5122 WWB

Datum uitspraak: 12 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 juli 2016, 15/5314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. de Feijter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van 2 januari 2013 tot en met 24 juli 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 4 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand over de periode van 2 januari 2013 tot en met 24 juli 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 5.392,87 van appellant teruggevorderd. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat hij onjuiste en onvolledige informatie over zijn financiële situatie heeft verstrekt.
1.3.
Bij brief van 4 september 2015 heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft appellant bij brief van 14 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de verzending van die brief te laten weten waarom hij zijn beroepschrift na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant als eiser en het college als verweerder is aangeduid:
1. “De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep […] pas op 4 september 2015 heeft ingesteld. Dit is buiten de beroepstermijn van zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
2. Als een beroepschrift niet tijdig wordt ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
3. De rechtbank heeft eiser daarom bij brief van 14 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld te laten weten waarom eiser zijn beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. Eiser heeft daarop niet gereageerd en is ook niet verschenen op de zitting. De rechtbank is daarom niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij niets wist van de datum van 6 juli 2016, dat hij niet is gebeld en dat hij ook geen uitnodigingsbrief heeft ontvangen waarin staat dat hij op de hoorzitting aanwezig moet zijn. Appellant vraagt om weer uitgenodigd te worden om zijn verhaal te doen tegen de gemeente Almere.
4.2.
Niet duidelijk is of deze beroepsgrond ziet op de zitting van de rechtbank of op de hoorzitting in bezwaar. Wat daar ook van zij, appellant heeft geen gronden ingebracht die zien op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding van zijn beroepschrift van 4 september 2015. De Raad kan zich daarom geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) S.A. de Graaff

HD