ECLI:NL:CRVB:2017:327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
15/5313 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag invaliditeitsuitkering en huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2017 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een invaliditeitsuitkering en een voorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellanten, die de belangen van de overleden betrokkene vertegenwoordigen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, dat op 7 juli 2015 was genomen. De betrokkene had eerder, in september 2007, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de AOR, maar deze was afgewezen omdat er geen volledige ongeschiktheid tot arbeid was vastgesteld. In 2014 diende de betrokkene opnieuw een aanvraag in, die eveneens werd afgewezen, met uitzondering van een gegrond verklaard bezwaar voor huishoudelijke hulp, dat uiteindelijk ook werd afgewezen.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of medische gegevens zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De arts A.J. Maas heeft geconcludeerd dat er geen beperkingen zijn die de aanvraag voor huishoudelijke hulp ondersteunen, en dat de rugklachten van de betrokkene niet in verband staan met de oorlogsgerelateerde psychische klachten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de medische beoordeling van verweerder in twijfel te trekken, en heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5313 AOR
Datum uitspraak: 26 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellanten] van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014, 583), is in deze zaak de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de - voormalige - CAOR verstaan.
Namens [betrokkene] (betrokkene) heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2015, kenmerk BZ01826833 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is op 19 oktober 2016 overleden. Mr. Van Berkel heeft de Raad bericht dat appellanten de procedure wensen voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Daar is namens appellanten verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren in 1936 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in september 2007 verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Naar aanleiding van de aanvraag is betrokkene onderzocht door de arts G.J. Laatsch. Deze arts concludeerde dat bij betrokkene sprake is van oorlogsletsel (psychische klachten inclusief spanningshoofdpijn), maar dat dit letsel niet heeft geleid tot gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot het verrichten van passende arbeid waaronder wordt verstaan werkzaamheden die in aard vergelijkbaar zijn met het laatstelijk uitgeoefende beroep van elektricien. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft verweerder betrokkene dan ook niet in aanmerking gebracht voor een periodieke uitkering op grond van de AOR. Aan betrokkene is wel vrije geneeskundige behandeling (geclausuleerd) ter zake van het oorlogsletsel toegekend. Tegen het besluit van 25 augustus 2008 is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
In september 2014 heeft betrokkene opnieuw verzocht om toekenning van een invaliditeitsuitkering alsmede een voorziening ter zake van huishoudelijke hulp. Die aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 2 december 2014. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover is nagelaten te beslissen op de aanvraag voor huishoudelijke hulp. De gevraagde huishoudelijke hulp is evenwel alsnog afgewezen omdat deze voorziening op grond van de oorlogsgerelateerde psychische klachten niet medisch noodzakelijk is. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het bij het besluit van 25 augustus 2008 ingenomen standpunt te herzien.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Het hier aan de orde zijnde verzoek van betrokkene van september 2014 strekt er in hoofdzaak toe dat verweerder terugkomt van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 25 augustus 2008. Dat brengt mee dat betrokkene in zoverre nieuw gebleken feiten of nieuwe medische gegevens naar voren diende te brengen. Daarvan is hier niet gebleken. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen om niet terug te komen van de bij het besluit van 25 augustus 2008 ingenomen standpunten.
2.2.
Wat betreft de voorziening voor huishoudelijke hulp heeft verweerder zijn besluitvorming gebaseerd op de bevindingen van A.J. Maas, arts, die betrokkene thuis heeft bezocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen beperkingen zijn in de aan de American Medical Association ontleende rubrieken 1 (dagelijks functioneren) en 3 (concentratie, tempo, volharding). Wat betreft huishoudelijke werkzaamheden zijn er beperkingen met betrekking tot zware huishoudelijke werkzaamheden door vooral rugklachten die degeneratief en leeftijdgebonden van aard zijn en niet in verband staan met de relevante oorlogservaringen, aldus Maas. Daarbij heeft hij vermeld dat er ook geen energetische beperkingen zijn ten gevolge van de oorlogsgerelateerde psychische klachten.
2.3.
In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het door verweerder op grond van het rapport van Maas ingenomen standpunt voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat door betrokkene geen medische gegevens zijn aangedragen op grond waarvan aan de medische beoordeling getwijfeld zou moeten worden. Het betoog van betrokkene dat verweerder bij de beoordeling zijn aanvraag om huishoudelijke hulp niet heeft betrokken het sinds juli 2015 geldende beleid, treft geen doel. Uit het advies van Maas komt uitdrukkelijk naar voren dat hij bij zijn beoordeling het nieuwe beleid wel heeft betrokken.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD