Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M.A.H. van Dalen-Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1995 in Duitsland woont en een postadres in Oostenrijk heeft, heeft een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had een korting van 38% toegepast op het AOW-pensioen van de appellant vanwege niet-verzekerde jaren. Daarnaast ontving de partner van de appellant een lijfrente-uitkering van de Rheinische Versorgungskassen (RZVK) en een pensioenuitkering van het Pensioenfonds Zorg & Welzijn. De Svb heeft de AOW-toeslag herzien en de lijfrente-uitkering van de RZVK op de toeslag in mindering gebracht, maar niet de Duitse Altersrente en het Belgische rustpensioen van de partner.
De appellant was van mening dat de berekening van de partnertoeslag niet correct was, omdat de Duitse lijfrente volledig in mindering werd gebracht, terwijl de andere uitkeringen dat niet waren. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de Svb de lijfrente-uitkering van de RZVK op de juiste wijze heeft behandeld en dat de voorwaarden voor een pro rata berekening van de toeslag niet van toepassing waren. De Raad heeft bevestigd dat de toeslag op het AOW-pensioen niet pro-rata wordt berekend, maar volgens de nationale wetgeving, en dat de Svb de nationale regels correct heeft toegepast. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd.