ECLI:NL:CRVB:2017:324
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van de Wuv-uitkering en de criteria voor gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) herzien werd. De Raad heeft op 26 januari 2017 uitspraak gedaan. Appellante, die in 1984 als vervolgde is erkend, betwistte dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar voormalige partner M, ondanks dat zij sinds april 2013 op hetzelfde adres ingeschreven stond. De Sociale Verzekeringsbank had haar uitkering herzien op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat volgens de Wuv leidt tot een herziening van de uitkering. Appellante stelde echter dat zij kosteloos op de zolder van M woonde en dat er geen wederkerigheid in zorg was, wat essentieel is voor de definitie van gezamenlijke huishouding volgens de Wuv. De Raad oordeelde dat de conclusie van de Sociale Verzekeringsbank dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, niet voldoende onderbouwd was. De Raad vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie zoals deze was voor de herziening van de uitkering. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellante vergoed zou worden.