ECLI:NL:CRVB:2017:3232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
15/8212 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de appellant, een rioolontstopper, zijn arbeidsongeschiktheid aanvoert in verband met lichamelijke en psychische klachten. Appellant heeft zich op 2 november 2012 ziek gemeld en is op 22 augustus 2014 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze concludeerde dat appellant beperkingen had, die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige stelde vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, waarna het Uwv besloot dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

In het bezwaar tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant meer beperkingen had dan eerder aangenomen, maar dat er geen sprake was van een psychische stoornis. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist was.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn klachten naar voren gebracht, waaronder een chronische depressie en behandelfobie. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. De Raad concludeert dat er geen reden is om af te wijken van de eerdere oordelen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2017.

Uitspraak

15/8212 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 november 2015, 15/2179 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ilkdogan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ilkdogan en M. Cordes, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 2 november 2012 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als rioolontstopper in verband met lichamelijke en psychische klachten. Appellant is op
22 augustus 2014 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat appellant beperkingen heeft in verband met rug-, nek- en hoofdpijnklachten en psychische klachten. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen vervullen. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 17 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 31 oktober 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant meer beperkingen heeft dan de (primaire) verzekeringsarts heeft aangenomen. De beperkingen zijn opnieuw vastgesteld in de FML van 10 februari 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken op de hoorzitting en aansluitend onderzoek verricht. De beschikbare medische informatie is in de beoordeling betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een psychische stoornis in engere zin. De behandel- en ziektegeschiedenis wijzen niet in de richting van een depressieve stoornis. Er is rekening gehouden met de chronische pijnklachten en sensibiliteitsklachten. Daarbij is overwogen dat deze klachten stationair zijn en appellant zes maanden voltijds in matig fysieke arbeid heeft kunnen functioneren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen vervullen. Op basis van deze functies is opnieuw vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2014 is bij besluit van 11 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek verricht en heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist is. Daarbij is overwogen dat het in de verklaringen van
9 april 2015 en 28 april 2015 van de bedrijfsarts ontbreekt aan een onderbouwing van de beperkingen die de bedrijfsarts heeft aangenomen. Verder is overwogen dat uit de door appellant overgelegde dieetbevestiging niet blijkt dat sprake is van een aandoening die effect heeft op de gezondheidstoestand van appellant. Voorts is geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat appellant de werkzaamheden die voorkomen in de geselecteerde functies niet kan verrichten. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn klachten onvoldoende zijn onderkend. Er is sprake van een chronische depressie met vitale kenmerken door psychosociale stressoren en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Appellant heeft angstklachten en slaap- en concentratieproblemen. In het verleden is appellant behandeld in verband met deze klachten. Appellant heeft erop gewezen dat hij last heeft van een behandelfobie, maar inmiddels besloten heeft zich aan te melden voor behandeling door een psycholoog. Verder heeft appellant nek- en rugklachten die verband houden met een hernia.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen hebben appellant onderzocht en de beschikbare informatie van de behandelaars in de beoordeling betrokken. De rapporten van de verzekeringsartsen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en deze rapporten zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent.
4.2.
Appellant heeft in beroep verklaringen van 9 april 2015 en 28 april 2015 van de bedrijfsarts overgelegd. Daarin heeft de bedrijfsarts beperkingen genoemd met inachtneming waarvan zij appellant in staat acht om “in goed passend werk met de contracturen door te gaan”. Voorts is een dieetbevestiging van 7 april 2015 van de huisarts overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 mei 2015 geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het standpunt van het Uwv te wijzigen. De aandoeningen van appellant in verband waarmee de dieetbevestiging is opgesteld hoeven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duidelijke klinische verschijnselen te geven. Het betreft biochemische afwijkingen. Pas als deze langdurig bestaan is er een kans dat het ook direct effect op de gezondheid heeft. De informatie leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Daarvoor is onvoldoende dat de bedrijfsarts appellant op enkele punten meer beperkt heeft geacht. De door de bedrijfsarts opgestelde FML’s zijn bedoeld om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, wat een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft niet gewezen op zodanige verschillen dat onaannemelijk moet worden geacht dat deze kunnen samenhangen met het verschil in beoordelingskader. Aannemelijk is – zoals het Uwv op de zitting heeft toegelicht – dat de bedrijfsarts met de conclusie dat appellant geschikt is om in goed passend werk met de contracturen door te gaan, niet het oog heeft gehad op een dienstverband voorafgaand aan zijn ziekmelding van 2 november 2012, maar op een (mogelijk) dienstverband in het kader van het re‑intregratietraject door de gemeente.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant een brief overgelegd van 20 april 2010 van psychiater Hollander en een evaluatieverslag van 29 september 2009 van de (toenmalig) behandelend psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 maart 2016 geconcludeerd dat de informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen, omdat deze geen betrekking heeft op de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was op de datum in geding sprake van spanningsklachten, maar niet van ernstige psychische klachten. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Appellant heeft geen informatie overgelegd die steun geeft voor zijn opvatting dat hij op de datum in geding meer beperkingen heeft in verband met de psychische klachten. De omstandigheid dat appellant last heeft van een behandelfobie – wat door het Uwv niet is ontkend – is in dit geval onvoldoende om tot een andere conclusie te komen, omdat appellant zich in het verleden wel onder psychologische behandeling heeft laten stellen en heeft verklaard zich zeer binnenkort daarvoor opnieuw te zullen aanmelden.
4.4.
Gelet op 4.1 tot en met 4.3 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat er geen reden is af te wijken van de vastgestelde beperkingen.
4.5.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die op het Resultaat Functiebeoordeling zijn weergegeven, voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.W.L. van der Loo

NW